De mogelijkheid die sinds 1 oktober 2015 geldt om een vastgestelde WOZ-waarde te verhogen, is ook van toepassing op lopende zaken van vóór die datum aldus de Hoge Raad.
In deze zaak stond de WOZ-waarde van een pand voor het jaar 2013 ter discussie, die volgens de eigenaar te laag was vastgesteld. Na de uitspraak op bezwaar in januari 2014 ging de eigenaar in beroep. De Rechtbank Rotterdam en het Gerechtshof Den Haag verklaarden het beroep ongegrond, omdat een procesbelang zou ontbreken. In lijn met het advies van A-G IJzerman oordeelt de Hoge Raad dat dit onterecht was. De Hoge Raad merkt op dat de wijziging van artikel 29 Wet WOZ, op grond waarvan de vastgestelde WOZ-waarde met ingang van 1 oktober 2015 ook kan worden verhoogd, niet voorzag in overgangsrecht en dus onmiddellijke werking heeft. Met ingang van 1 oktober 2015 mag een belastingrechter een klacht ten aanzien van de WOZ-beschikking daarom niet onbehandeld laten op de grond dat de klacht strekt tot verhoging van de WOZ-waarde. Dat geldt ook als de WOZ-beschikking, de uitspraak op bezwaar en de uitspraak van de rechtbank van vóór 1 oktober 2015 dateren.
Hogere OZB aanslag bij bezwaar WOZ-waarde?
Men dient aan te nemen dat iedereen aan wie een WOZ-beschikking bekend is gemaakt en in bezwaar of beroep een hogere waarde bepleit, een belang heeft bij de vaststelling van die hogere waarde. Een bezwaar- of beroepschrift dat strekt tot vaststelling van een hogere WOZ-waarde wordt niet geacht ook te zijn gericht tegen de daarmee samenhangende aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB). Als het bezwaar- of beroepschrift zich wel ook uitdrukkelijk keert tegen de OZB-aanslag maar alleen wordt gepleit voor een hogere WOZ-waarde, kan een gegrondverklaring niet leiden tot een verhoging van die aanslag. Ook navordering is dan niet mogelijk.
Wet: artikel 29 Wet WOZ (tekst vóór 1 oktober 2015), artikel 29 en 30 WOZ (tekst na 1oktober 2015), artikel 18a AWR
Meer informatie: Hoge Raad 20 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2656
Geef een reactie