Het aftrekbare gedeelte van de integratieheffing mag alleen op basis van het werkelijk gebruik worden bepaald, als deze berekeningswijze tot een nauwkeuriger vaststelling van de aftrekbare belasting leidt dan aan de hand van de omzetverhouding.
De berekening op basis van de omzetverhouding pakte voordelig uit voor gemeente Westvoorne. Deze gemeente liet op eigen grond een cultureel centrum bouwen met accommodaties voor vergaderingen, cursussen, muziekuitvoeringen, toneelvoorstellingen en dergelijke activiteiten. Zij maakte zelf gebruik van dit centrum, maar stelde de ruimten daarnaast ook ter beschikking aan derden tegen all-in tarieven. Er werd alleen btw berekend over de horecadiensten en niet over vergoedingen voor het gebruik van de zalen. Voor de oplevering van het cultureel centrum was in totaal € 533.062 aan btw aan de gemeente in rekening gebracht. De gemeente vroeg deze belasting op aangifte terug. De inspecteur bepaalde het aftrekbare bedrag op basis van het werkelijke gebruik dat voor het behalen van de horecaomzet werd gebruikt (ongeveer 30 procent van het totale vloeroppervlak van het centrum). De rechtbank was het met de inspecteur eens dat het centrum zowel voor belaste (horecadiensten) als vrijgestelde prestaties (ter beschikkingstelling van de zalen en gebruik van faciliteiten) werd gebruikt en dat bij de ingebruikneming ervan zich een integratielevering had voorgedaan. Maar volgens de rechtbank leidde de door de inspecteur bepleite berekeningswijze op basis van het werkelijk gebruik niet tot een nauwkeuriger vaststelling van de aftrekbare belasting dan aan de hand van de omzetverhouding. Er vonden namelijk in alle zalen buffetten plaats en de mobiele tapinstallatie werd bovendien door het gehele pand gebruikt. Het aftrekbare bedrag moest daarom worden bepaald op basis van de omzetverhouding. Nu de horeca-omzet 88% van de totale omzet bedroeg, mocht de gemeente ook 88% van het bedrag van de integratieheffing in aftrek brengen.
Wet: artikelen 3,11 en 15 Wet op de omzetbelasting 1968
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 31 juli 2014 (gepubliceerd op 2 september 2014), ECLI:NL:RBDHA:2014:10280
Geef een reactie