De afgelopen tijd heeft de belastingrechter verschillende uitspraken gedaan over de aftrek van voorbelasting. Terugkijken op deze uitspraken geeft helderheid in deze soms wat ingewikkelde berekening.
Eerste moment van aftrek: gebruik
Als een ondernemer voor de btw een goed aanschaft waarover btw is berekend, kan hij deze btw aftrekken als voorbelasting voor zover hij dit goed gebruikt voor btw-belaste prestaties. De Btw -richtlijn vermeldt dit recht nadrukkelijk. Maar vaak zal de ondernemer al de factuur inclusief btw moeten betalen voordat hij het goed in gebruik neemt. Op dat moment ontstaat ook het recht op btw-aftrek. Welk deel van de btw aftrekbaar is, hangt af van de beoogde bestemming van het goed. Dit alles geldt overigens ook voor afgenomen diensten, maar voor het gemak wordt hier alleen gesproken van goederen.
Belast en onbelast gebruik
Als de ondernemer van plan is het goed:
- volledig te gebruiken voor btw-belaste prestaties, is de btw volledig aftrekbaar.
- uitsluitend te gebruiken voor vrijgestelde prestaties, heeft hij in het geheel geen recht op aftrek van voorbelasting;
- voor zowel belaste prestaties als vrijgestelde prestaties te gebruiken, heeft hij alleen recht op aftrek voor zover hij het goed zal gebruiken voor belaste prestaties.
Pro rata- methode
De hoofdregel is dat de ondernemer aan de hand van de zogeheten pro rata-methode berekent welk deel van de btw hij bij gemengd gebruik kan aftrekken. Hij vermenigvuldigt dan de totale gefactureerde btw met de btw-belaste omzet gedeeld door de totale omzet. Is sprake van een vaste inrichting die goederen gebruikt voor haar prestaties en die van haar hoofdhuis? Dan moet deze vaste inrichting het totaal van de btw-belaste omzet van het hoofdhuis en de vaste inrichting delen door het totaal aan omzet van de vaste inrichting en het hoofdhuis. Deze breuk moet de vaste inrichting vervolgen vermenigvuldigen met de gefactureerde btw. Zie ook: ‘Vaste inrichting mag meerdere ratio’s btw-aftrek gebruiken’.
Pro rata versus werkelijk gebruik
Als aannemelijk is dat de pro rata-berekening geen correcte weergave vormt van het werkelijke gebruik, moet men de voorbelasting berekenen aan de hand van het werkelijk gebruik. Zowel de ondernemer als de Belastingdienst kan een beroep doen op deze regeling. De Nederlandse wetgeving biedt niet de mogelijkheid om naar eigen inzicht te kiezen tussen het gebruik van de pro rata-methode en de berekening op basis van het werkelijke gebruik. Zie ook: ‘Btw-correctie op basis van werkelijk gebruik of pro rata’.
Privégebruik
Privégebruik levert evenmin recht op aftrek van voorbelasting op. De fiscus regelt dit in beginsel via een aftrekbeperking in het besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA) of door het privégebruik als een btw-belaste prestatie aan te merken.
Moment van ingebruikname
Het is goed mogelijk dat de ondernemer het goed gaat gebruiken in een later aangiftetijdvak dan in het tijdvak waarin hij de voorbelasting aftrok. Blijkt in het aangiftetijdvak van eerste ingebruikname het werkelijk gebruik af te wijken van het verwachte gebruik, dan moet een herziening van de aftrek plaatsvinden. Overigens is het van belang om te weten dat dit eerste gebruik ook meteen het laatste gebruik kan zijn, bijvoorbeeld omdat het gaat om een verkoop van het goed. Zie: ‘Aftrek voorbelasting als btw-belaste verkoop enig gebruik is’.
Latere herzieningen
Bij de aangifte over het laatste belastingtijdvak van het boekjaar vindt een herziening van de btw-aftrek op afgenomen diensten plaats op basis van de gegevens van dat boekjaar. Voor roerende zaken waarop de btw-ondernemer kan afschrijven geldt een herzieningstermijn van vier jaren. Deze termijn is exclusief het jaar van eerste ingebruikname. Voor onroerende zaken geldt een herzieningstermijn van negen jaren naast het jaar van eerste ingebruikname. Vindt gedurende de herzieningstermijn een afwijking van meer dan 10% van het op moment van aftrek geschatte gebruik plaats? Dan moet de ondernemer een vijfde (roerende zaken) of tiende (onroerende zaken) deel van de btw-aftrek herzien.
Verkoop tijdens herzieningstermijn
Als de ondernemer een goed gedurende de herzieningstermijn verkoopt, vindt een laatste herziening plaats in het aangiftetijdvak waarin de levering plaatsvindt. Daarbij moet de ondernemer ervan uitgaan dat hij het goed uitsluitend gebruikt voor:
- btw-belaste prestaties als de levering is belast met btw of met btw-belast zou zijn als zij in Nederland had plaatsgevonden;
- handelingen die geen recht op aftrek voorbelasting geven als de levering zonder btw-heffing plaatsvindt en evenmin met btw-belast zou zijn als zij in Nederland had plaatsgevonden.
Richtlijn: art. 167, 173 en 174 Btw-richtlijn
Wet: art. 15 Wet OB 1968
Beschikking: art. 11, eerste en tweede lid, 12, 13a en 13a Uitv.besch OB 1968
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 februari 2019 (gepubliceerd 15 februari 2019), ECLI:NL:GHARL:2019:909
Geef een reactie