Als een uitspraak op bezwaar verkeerd is geadresseerd, dan gaat de beroepstermijn pas lopen zodra de belastingplichtige die alsnog ontvangt. Het maakt niet uit dat de uitspraak ook per e-mail is verzonden, de verzending per post is beslissend.
Een holding dient over 2014 een tweede vpb-aangifte in met een belastbaar bedrag van nihil, waarbij er tegenover de winst van € 298.982 een even groot bedrag aan verrekenbaar verlies staat. De inspecteur stelt het verrekenbaar verlies vast op € 141.704, en legt een navorderingsaanslag met vergrijpboete op.
Beroep terecht ontvankelijk verklaard
Hof Den Haag concludeert dat Rechtbank Den Haag (nr. 21/1480; niet gepubliceerd) het beroep van de holding terecht ontvankelijk heeft verklaard. Vaststaat dat de uitspraak op bezwaar van 15 december 2020 niet aangetekend is verzonden, en met een verkeerde adressering. Een brief van 2 januari 2021 waarin de inspecteur de opgelegde boete schrapt, kan gezien de vorm en inhoud niet worden gezien als een (tweede) uitspraak op bezwaar. De uitspraak op bezwaar is daarmee niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt, en de beroepstermijn begon zodra de holding op de hoogte kwam van de uitspraak. Het maakt niet uit dat de uitspraak ook per e-mail is verzonden op 15 december 2020, de verzending per post is beslissend. In dit geval heeft de holding beroep aangetekend voordat zij een afschrift ontving, dus eigenlijk te vroeg. Maar het beroep is ontvankelijk omdat de uitspraak wel al vaststond.
Geen aftrekbaar afwaarderingsverlies
Het is niet aannemelijk dat er daadwerkelijk een vordering op een andere bv (A) bestond. De verklaring van de boekhouder van de holding is niet met stukken onderbouwd. Als er wél een vordering bestond, dan kan nog steeds geen afwaarderingsverlies worden geboekt. Vaststaat dat A op haar beurt een vordering op de holding had die kon worden verrekend. Er is dus geen sprake van de vereiste ‘onvolwaardige en oninbare vordering’. De holding kon verder het voor 2013 bij beschikking vastgestelde verlies niet alsnog bestrijden in haar beroep over 2014.
Wet: art. 8, 21a Wet Vpb 1969, art. 3:41, 6:7,6:9, 6:10 Awb en 26c AWR
Bron: Hof Den Haag 13 juni 2023 (gepubliceerd 21 december 2023), ECLI:NL:GHDHA:2023:2222, 22/00566
Geef een reactie