Het beleid om in het geval van een voorlopige aanslag geen belastingrente te berekenen over de periode waarover de fiscus al over het geld beschikte, is niet opgenomen in een gepubliceerd besluit. Het is pas naar aanleiding van een WOB-verzoek openbaar geworden. Maar als de Belastingdienst dit beleid niet toepast, kan men er wel een beroep op doen.
Een B.V. heeft een voorlopige aanslag (VA) betaald. In haar aangifte vennootschapsbelasting neemt zij het bedrag van de VA per abuis op bij te verrekenen dividendbelasting. Daardoor krijgt zij meer belasting terug dan waarop zij recht heeft. Wanneer de inspecteur dit herstelt, brengt hij de B.V. een flink bedrag aan belastingrente in rekening. De B.V. stapt naar Hof Arnhem-Leeuwarden, waar zij een beroep doet op begunstigend beleid. Op 1 maart 2017 heeft de Staatssecretaris van Financiën namelijk een passage uit het verslag van 23 november 2015 van de Landelijke vakgroep Formeel recht openbaar gemaakt. Deze passage ging in op de situatie waarin de belastingplichtige een voorlopige aanslag betaalt, zodat de fiscus feitelijk geen rentenadeel lijdt. In deze situatie mag de inspecteur op verzoek het bedrag van de belastingrente verminderen. Zie ook: ‘Voorlopige aanslag beperkt belastingrente’. Dit beleid is niet gepubliceerd in het Besluit fiscaal bestuursrecht. In deze zaak stelt de inspecteur daarom dat geen sprake is van begunstigend beleid waarop belanghebbenden beroep kunnen doen. Hij meent dat het hier hooguit een voorbereidend standpunt betreft. Maar het hof oordeelt dat wel sprake is van begunstigend beleid. De staatssecretaris heeft immers een ‘lijn’ bepaald. Dat deze ‘lijn’ niet is opgenomen in het Besluit fiscaal bestuursrecht, doet daaraan niet af. Ook niet-gepubliceerd begunstigend beleid kan de inspecteur binden. De B.V. kan daarom een beroep doen op dit begunstigend beleid. Zij hoeft dus alleen maar belastingrente te betalen over de periode tussen het tijdstip waarop zij de teruggaaf ontving en het tijdstip waarop de definitieve aanslag tot stand kwam.
Wet: art. 15 en 30fc AWR en art. 1:3, vierde lid Awb
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 juli 2019 (gepubliceerd 5 juli 2019), ECLI:NL:GHARL:2019:5419
Geef een reactie