Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat de Belastingdienst een verzoek voor een fiscale eenheid tussen een holding en haar kleindochtervennootschappen mag afwijzen als de holding het belang in die kleindochters houdt via buitenlandse vennootschappen. Eerdere Europese rechtspraak leek het tegendeel te bewijzen.
Een belangrijke voorwaarde voor het aangaan van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting is dat de moedermaatschappij een direct of indirect belang heeft in de te voegen dochtervennootschappen van minstens 95%. Bij een indirect belang moet de tussenhoudstermaatschappij ook tot de fiscale eenheid gaan behoren. Dit levert een probleem op als de tussenhoudstermaatschappij een buitenlandse vennootschap is. Volgens de wet kunnen buitenlandse vennootschappen zonder Nederlandse vaste inrichting niet tot een fiscale eenheid behoren.
Papillon-arrest
In het zogeheten Papillon-arrest (Hof van Justitie van de EU, 27 november 2008, C-418/
07) oordeelde het Europese Hof van Justitie dat het weigeren van de toepassing van een fiscale regeling voor belastingheffing van het groepsinkomen (bijvoorbeeld een fiscale eenheid) soms in strijd is met het beginsel van de vrije vestiging. Dit is het geval als de fiscus de toepassing van deze regeling alleen weigert omdat het vereiste belang wordt gehouden via buitenlandse vennootschappen. In de zaak voor de rechtbank beriep een holding zich op het Papillon-arrest.
Dubbele verliesverrekening
De rechtbank stelde echter dat een beperking van de vrijheid van vestiging is toegestaan als dwingende redenen van algemeen belang deze beperking rechtvaardigen. Het toestaan van een fiscale eenheid zou kunnen leiden tot een extra verliesverrekening in het buitenland door waardedalingen van de aandelen en/of vorderingen op de Nederlandse kleindochters. Zouden de Nederlandse kleindochters over vaste inrichtingen in het buitenland beschikken, dan zou dubbele verliesverrekening kunnen plaatsvinden als dat buitenland ook een soort fiscale eenheid zou kennen. Deze dubbele verliesverrekening was niet aan de orde geweest in het Papillon-arrest. Bovendien zou een zetelverplaatsing van de tussenhoudstermaatschappij tot oneigenlijk gebruik van de fiscale eenheid kunnen leiden. Al met al vond de rechtbank dat er voldoende redenen waren die het weigeren van de fiscale eenheid in het desbetreffende geval rechtvaardigden.
Wet: artikel 15 Vpb 1969
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 30 december 2011 (gepubliceerd 6 maart 2012), LJN: BV2892
Geef een reactie