Heeft iemand een schriftelijke uitspraak op bezwaar ontvangen en wordt na enkele weken na deze uitspraak aan de belastingplichtige een beschikking gezonden met daarop de melding dat binnen zes weken na ontvangst van deze beschikking bezwaar kan worden aangetekend? Dan is een termijnoverschrijding verschoonbaar.
Een man had aangifte inkomstenbelasting gedaan en daarbij had hij aftrek vanwege onderhoud kinderen jonger dan 21 jaar en specifieke zorgkosten geclaimd. Aanvankelijk ging de Belastingdienst niet akkoord met de aftrek van de onderhoudskosten en zorgkosten. De man ging in bezwaar en ontving van de Belastingdienst op 8 maart 2016 de schriftelijke uitspraak op bezwaar. Hierbij kreeg hij alsnog de gevraagde aftrek vanwege onderhoud kinderen jonger dan 21 jaar. Op de uitspraak op bezwaar was vermeld dat het mogelijk was om tegen de uitspraak in beroep te gaan en dat het beroepschrift binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak door de rechtbank moest zijn ontvangen. Met dagtekening 23 maart 2016 ontving de man een beschikking van de Belastingdienst ‘Uitspraak op bezwaar’. Op deze beschikking stond dat de man tegen de uitspraak in beroep kon gaan en het beroepschrift voor 4 mei 2016 bij de rechtbank moest zijn ingediend. Met dagtekening 27 april 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift ontvangen. Volgens de rechtbank was het beroepschrift niet ontvankelijk omdat het was ingediend buiten de wettelijke termijn van zes weken.
In geschil bij Hof Amsterdam was of de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Het hof oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en het beroep door de rechtbank ontvankelijk had moeten worden verklaard. Het hof motiveerde zijn beslissing als volgt. Aangezien de beschikking van 23 maart 2016 ook een rechtsmiddelenverwijzing bevatte en expliciet vermeldde dat het beroepschrift voor 4 mei 2016 moest zijn ingediend bij de rechtbank, was het hof van oordeel dat de man aan de toegezonden beschikking het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat hij zijn beroepschrift nog na afloop van de wettelijke beroepstermijn kon indienen. Nu beroep is ingesteld voor 4 mei 2016, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de man in verzuim was geweest. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een verdere inhoudelijke behandeling.
Wet: art. 26c AWR, 6:6, 6:7 (eerste lid) en 7:1 (tweede lid) AWB
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 23 november 2017 (gepubliceerd op 27 december 2017), ECLI:NL:GHAMS:2017:4821
Geef een reactie