![nob commentaar invorderingsrente](https://www.taxence.nl/content/uploads//sites/2/2019/11/rente3_cropped-58-0-0-0-0-4.png)
De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit gepubliceerd waarin bezwaarschriften tegen het in rekening gebrachte percentage belastingrente vennootschapsbelasting en enige overige middelen vanaf 1 oktober 2020 als massaal bezwaar worden aangewezen.
Het gaat om
- de met ingang van 1 oktober 2020 in rekening gebrachte belastingrente voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting,
- de met ingang van 1 januari 2022 in rekening gebrachte belastingrente voor de solidariteitsbijdrage,
- de met ingang van 1 januari 2024 in rekening gebrachte belastingrente voor de minimumbelasting, en
- de met ingang van 1 januari 2025 in rekening gebrachte belastingrente over het winstaandeel,
voor zover die bezwaren het percentage van de belastingrente betreffen dat op grond van artikel 30hb AWR j° artikel 1, onderdeel b, van het Besluit belasting- en invorderingsrente, dan wel, met ingang van 1 januari 2024, j° artikel 1, tweede lid, Besluit BIR geldt.
Bij uitspraak van 7 november 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:4361, heeft de rechtbank Noord-Nederland geoordeeld dat artikel 1, onderdeel b, van het Besluit BIR zoals dat luidde van 1 januari 2022 tot 1 januari 2024 onverbindend moet worden verklaard. De onverbindend-verklaring betrof het hogere belastingrentepercentage (van 8 procent) voor de vennootschapsbelasting en enige overige middelen.
Met toepassing van artikel 28, derde lid, AWR heeft de staatssecretaris op 18 december 2024 beroep in cassatie tegen deze uitspraak ingesteld.
Inmiddels is een groot aantal bezwaarschriften met eenzelfde rechtsvraag ingediend tegen het belastingrentepercentage dat vanaf 1 oktober 2020 voor de vennootschapsbelasting in rekening gebracht wordt. Met het oog op een efficiënte en eenduidige afdoening van de bezwaarschriften geeft de staatssecretaris daarom een aanwijzing massaal bezwaar.
Het aantal bezwaarschriften tegen de in rekening gebrachte belastingrente voor andere middelen dan de vennootschapsbelasting die onder dezelfde bepaling vallen, is op dit moment nog beperkt. Omdat het antwoord op de in onderdeel 2 vermelde rechtsvragen echter rechtstreeks geldt voor de belastingrente die voor deze andere middelen in rekening gebracht wordt, worden eventuele bezwaren daartegen ook onder deze aanwijzing gebracht.
Naast de uitbreiding met andere middelen is met ingang van 1 januari 2024 de systematiek gewijzigd aan de hand waarvan het geldende belastingrentepercentage wordt bepaald. Deze wijziging houdt in dat het belastingrentepercentage – voor de genoemde middelen – niet langer rechtstreeks is gekoppeld aan de wettelijke rente op handelstransacties, maar – voor alle middelen – aan de ECB-rente op basisherfinancieringstransacties.
De wijziging van de systematiek aan de hand waarvan het geldende belastingrentepercentage bepaald wordt, is geen reden om deze aanwijzing niet van toepassing te laten zijn op de met ingang van 1 januari 2024 in rekening gebrachte belastingrente voor de vennootschapsbelasting, de bronbelasting, de solidariteitsbijdrage, de minimumbelasting en het winstaandeel. Ook wijkt met ingang van 1 januari 2024 het belastingrentepercentage voor de vennootschapsbelasting en enige overige middelen af van de andere middelen. Wel kan deze wijziging van de systematiek een reden zijn om een of meer andere proefprocedures te selecteren. In dat geval en mede afhankelijk van het arrest in de reeds lopende cassatieprocedure tegen de genoemde uitspraak van 7 november 2024 kunnen meerdere collectieve uitspraken op bezwaar worden gedaan.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de 15 februari 2025.
Bron: Besluit van 7 februari 2025, nr. 2025-3886, Ministerie van Financiën, Stcrt. 2025, 5793.
Geef een reactie