Het besluit met het beleid over de assurantiebelasting is gewijzigd. Op enkele onderdelen wordt de toepassing van dit beleid nader verduidelijkt.
In onderdeel 3.2 is verduidelijkt in welke gevallen de vrijstelling voor transportverzekeringen kan worden toegepast. Hierbij is aangegeven dat de vrijstelling ook geldt voor verzekeringen van reizigersbagage. De slotalinea van dit onderdeel in het besluit van 3 februari 2017 is verplaatst naar onderdeel 3.2.2. Verder wordt in onderdeel 3.2.2 nader ingegaan op de dekking van opslag als onderdeel van de transportverzekering. Hierbij is de periode waarin geacht wordt sprake te zijn van een volstrekt noodzakelijke samenhang tussen transport en opslag gesteld op maximaal drie maanden.
Transportverzekeringen
Onderdeel 3.3 is aangepast. Het in het besluit van 3 februari 2017 genoemde voorbeeld over de inhoud van serviceauto’s is niet meer opgenomen omdat dit voorbeeld in de praktijk tot misverstanden leidt over de toepassing van de vrijstelling voor transportverzekeringen. Verder is aangegeven dat in geval bij een samengestelde verzekering de premie niet eenduidig kan worden gesplitst, een verzoek om vooroverleg kan worden ingediend bij de inspecteur van de Belastingdienst.
Exportkredietverzekeringen
In onderdeel 3.5 wordt nader aangegeven dat concrete casusposities over exportkredietverzekeringen ter beoordeling kunnen worden voorgelegd aan de inspecteur van de Belastingdienst.
In onderdeel 4.1 is de bevoegdheid tot het aanwijzen van een assurantiebemiddelaar als belastingplichtige voor de assurantiebelasting aangepast aan de regelgeving rond mandatering binnen de huidige organisatie van de Belastingdienst.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 13 mei 2022, met dien verstande dat onderdeel 3.2 in werking treedt na afloop van een jaar na deze datum.
Bron: Besluit van 26 april 2022, nr. 2022-6224, Ministerie van Financien, Stcrt. 2022, 12546
Geef een reactie