Het besluit over de btw-heffing bij toezichthouders en leden van diverse commissies is gewijzigd.
Het besluit geeft een invulling aan het begrip ‘zelfstandig’ in artikel 7 Wet OB met het oog op de btw-behandeling van de werkzaamheden van natuurlijke personen die optreden als toezichthouder of als lid van een bezwaaradviescommissie of van andere daarmee te vergelijken werkzaamheden zoals genoemd in dit besluit. Zie ook: Btw-heffing bij toezichthouders verduidelijkt.
In onderdeel 3, eerste alinea, is verduidelijkt dat de bedoelde werkzaamheden niet worden verricht als ondernemer en dat geen recht op aftrek bestaat voor de hieraan toerekenbare btw. Onderdeel 3, letter D, is aangepast in die zin dat de uitspraak moet zijn gedaan of de beslissing moet zijn genomen door de commissie als zodanig. In onderdeel 5 is de goedkeuring verduidelijkt en uitgebreid.
Voor de periode vanaf 13 juni 2019 tot 7 mei 2021 is goedgekeurd dat een natuurlijk persoon die de in de onderdelen A tot en met D genoemde werkzaamheden heeft verricht en daarvoor btw in rekening heeft gebracht, geacht wordt deze werkzaamheden als ondernemer te hebben verricht.
Investeringsgoederen
Goedgekeurd is de herziening van de in aftrek gebrachte btw over investeringsgoederen die vóór 7 mei 2021 geheel of gedeeltelijk ten behoeve van de werkzaamheden genoemd in de onderdelen A tot en met D in gebruik zijn genomen door een natuurlijk persoon, achterwege mag blijven voor de resterende herzieningsperiode, mits de natuurlijk persoon met betrekking tot de genoemde werkzaamheden als ondernemer heeft gehandeld in de periode vóór 7 mei 2021 en voor zover de investeringsgoederen zijn aangeschaft als ondernemer en onderdeel zijn van het bedrijfsvermogen. Het besluit treedt in werking op 3 augustus 2021. De wijzigingen in de onderdelen C, D en E van artikel I werken terug tot en met 13 juni 2019.
Bron: Besluit van 28 juli 2021, nr. 2021-17080, Ministerie van Financiën, Stcrt. 2021, 37408
Geef een reactie