Het Besluit noodmaatregelen coronacrisis is geactualiseerd. Dit besluit is een actualisatie van het besluit van 22 april 2020, nr. 2020-8499, Stcrt. 23814.
Ten opzichte van het vorige besluit zijn de volgende onderwerpen toegevoegd:
Termijn indienen teruggaaf EB en ODE (onderdeel 2.5)
De staatssecretaris keurt goed dat verzoeken om teruggaaf, als bedoeld in de artikelen 67, 68, 69, 70 en 70a Wbm, kunnen worden gedaan binnen dertien weken na 31 oktober 2020. Deze goedkeuring geldt voor leveringen van aardgas en elektriciteit in het tweede kwartaal 2020 waarbij de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, in een aanvullende factuur (of facturen) in rekening zijn gebracht en die factuur (of facturen) bij het verzoek om teruggaaf wordt overgelegd. (In die gevallen heeft de leverancier gebruik gemaakt van de goedkeuring in onderdeel 2.1 of 2.2 van dit besluit).
Gebruikelijk loon (onderdeel 6.3)
De staatssecretaris keurt onder voorwaarden goed dat het gebruikelijk loon over 2020 wordt bepaald volgensde navolgende berekeningen. Het gaat daarbij om de omzet exclusief de omzetbelasting.
Gebruikelijk loon 2020 = A x B/C
A = het gebruikelijk loon over 2019
B = de omzet over de eerste vier kalendermaanden van 2020
C = de omzet over de eerste vier kalendermaanden van 2019
Voor deze goedkeuring gelden de volgende drie voorwaarden.
- De rekening-courantschuld of het dividend neemt niet toe als gevolg van het lageregebruikelijk loon.
- Als de AB-werknemer feitelijk meer loon heeft genoten dan volgt uit bovenstaande berekeningen, geldt dat hogere loon. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als een BV voor de AB-werknemer gebruik maakt van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid(NOW). Een eventuele uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) vormt geen genoten loon uit de dienstbetrekking en heeft daarom geen gevolgen voor het gebruikelijk loon.
- Deze goedkeuring geldt niet voor zover de omzet in het jaar 2019 of 2020 beïnvloed is door andere bijzondere oorzaken, zoals oprichting, staking, fusie, splitsing en bijzondere resultaten.
Deze goedkeuring kan meebrengen dat het loon van de AB-werknemer lager is dan € 46.000,75% van het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking of het loon van de meestverdienende werknemer (zie artikel 12a van de Wet LB). Deze goedkeuring leidt uiteraard niet tot een hoger gebruikelijk loon en laat de wettelijke mogelijkheden onverlet om een lager gebruikelijk loon aannemelijk te maken.
Werkkostenregeling (onderdeel 6.4)
Zoals aangekondigd in de kamerbrief van 24 april 2020 wordt de vrije ruimte voor de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom per werkgever eenmalig en tijdelijk verhoogd naar 3% voor het jaar 2020. Dat biedt mogelijkheden aan werkgevers die daar de financiële ruimte voor hebben om hun werknemers in deze moeilijke tijd extra tegemoet te komen, bijvoorbeeld door het verstrekken van een bloemetje of een cadeaubon. Dit kan ook steun geven aan sectoren die getroffen zijn door de crisis. De staatssecretaris keurt het volgende goed.
Vooruitlopend op wijziging van artikel 31a, derde lid, van de Wet LB keurt de staatssecretaris goed dat voor het jaar 2020 in artikel 31a, derde lid, onderdeel a, van de Wet LB ‘1,7%’ en ‘€ 6.800’ gelezen worden als ‘3%’ en ‘€ 12.000’.
Urencriterium (onderdeel 8.2)
Het is denkbaar dat ondernemers door de coronacrisis minder of geen werkzaamheden voor hun onderneming(en) kunnen verrichten. Hierdoor kan het voor ondernemers lastig zijn om aannemelijk te maken dat aan het urencriterium is voldaan. Het feit dat ondernemers puur als gevolg van de coronacrisis bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen, vindt de staatssecretaris onwenselijk en onrechtvaardig. Daarom keurt hij het volgende goed.
Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het aantal in een kalenderjaar aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen bestede uren in het kader van het urencriterium zoals bepaald in artikel 3.6 van de Wet IB 2001, worden ondernemers, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, geacht ten minste 24 uren per week aan de onderneming(en) te hebben besteed.
Ondernemers die seizoengebonden werkzaamheden verrichten en die normaliter in de periode van 1 maart tot en met 31 mei een piek hebben in het aantal uren dat ze besteden aan de onderneming, worden geacht een gelijk aantal uren te hebben besteed in dezelfde periode in 2020 als het aantal uren dat is besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 mei 2019. De ondernemer kan in dat geval met behulp van de administratie van vorig jaar bepalen hoeveel uren hij aan de onderneming heeft besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 mei 2019.
Ook startende ondernemers die arbeidsongeschikt zijn kunnen mogelijk door de coronacrisis minder of geen werkzaamheden voor hun onderneming verrichten. Hiervoor acht de staatssecretaris het passend om in lijn met de systematiek van de hiervoor aangegeven versoepeling van het urencriterium ook het verlaagde urencriterium van 800 uren per kalenderjaar in de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid te versoepelen. Daarom keurt hij het volgende goed.
Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het aantal in een kalenderjaar aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen bestede uren in het kader van de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid zoals bepaald in artikel 3.78a van de Wet IB 2001, worden de betreffende ondernemers, voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, geacht ten minste 16 uren per week aan hun onderneming(en) te hebben besteed. De hiervoor genoemde goedkeuring voor ondernemers die seizoengebonden werkzaamheden verrichten is van overeenkomstige toepassing.
Fiscale reserve (onderdeel 8.3)
De coronacrisis kan negatieve gevolgen hebben voor de liquiditeitspositie van bedrijven die belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting en kan over het boekjaar 2020 tot een verlies leiden, terwijl de eventuele verliesverrekening pas achteraf tot een verbetering van de liquiditeitspositie kan leiden. Om in voorkomende gevallen de liquiditeitspositie voor deze belastingplichtigen op een eerder moment te verbeteren keurt hij vooruitlopend op wetgeving, het volgende goed.
De staatssecretaris keurt onder voorwaarden goed dat belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting bij het bepalen van de in het boekjaar 2019 genoten winst een fiscale reserve kunnen vormen (coronareserve). Deze coronareserve kan worden gevormd voor het gehele of gedeeltelijke zogenoemde ‘coronagerelateerde verlies’ (zie hierna) dat zich naar verwachting in het boekjaar 2020 voordoet.
Met de goedkeuring om een fiscale coronareserve te vormen beoogt hij dat belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting het verwachte coronagerelateerde verlies in 2020 geheel of gedeeltelijk ten laste van de winst van 2019 kunnen brengen, waardoor de winst van 2019 en het verwachte verlies van 2020 gelijkmatiger over deze jaren wordt verdeeld. Hiermee is uitsluitend bedoeld om een liquiditeitsvoordeel te verlenen.
Voor deze goedkeuring gelden de volgende vijf voorwaarden.
- Er is sprake van een verwacht ‘coronagerelateerd verlies’ in het boekjaar 2020. Hieronder wordt verstaan het over het boekjaar 2020 verwachte verlies in de zin van artikel 20, eerste lid, Wet Vpb 1969, voor zover dat verlies verband houdt met de gevolgen van de coronacrisis. Dat is bijvoorbeeld het geval voor zover sprake is van een verlies door omzetderving vanwege de door de overheid genomen coronamaatregelen.
- Het verwachte coronagerelateerde verlies kan niet groter zijn dan het totale verlies dat de belastingplichtige verwacht over het boekjaar 2020. Vorming van een coronareserve is dus niet mogelijk als de inschatting is dat over het boekjaar 2020 een positieve belastbare winst wordt genoten. De belastingplichtige maakt zelf een zo goed mogelijke inschatting van de verwachte omvang van het coronagerelateerde verlies.
- De dotatie aan de coronareserve in het boekjaar 2019 bedraagt maximaal de winst over het boekjaar 2019 die zou gelden zonder de vorming van deze reserve.
- De reserve wordt uiterlijk in het boekjaar 2020 volledig in de winst opgenomen. Bij het opnemen van de fiscale coronareserve in de winst dienen dezelfde bepalingen van toepassing te zijn bij het bepalen van de winst als bij de vorming van deze reserve in het daaraan voorafgaande boekjaar.
- De dotatie aan de coronareserve wordt in de aangifte vennootschapsbelasting 2019 opgenomen in de rubriek overige fiscale reserves. De vrijval in het boekjaar 2020 wordt als onttrekking in deze rubriek opgenomen in de aangifte vennootschapsbelasting 2020.
Eigenwoningrente (onderdeel 11)
In het besluit ‘Inkomstenbelasting. Eigenwoningrente; betaalpauze voor rente en aflossing eigenwoningschuld’ van 6 mei 2020, nr. 2020-85139 zijn goedkeuringen opgenomen waardoor een eigenwoningschuld die onder de fiscale aflossingseis valt, blijft behoren tot de eigenwoningschuld als met de geldverstrekker een betaalpauze voor rente en aflossing wordt overeengekomen vanwege (dreigende) betalingsproblemen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus en de daardoor ontstane aflossingsachterstand op een andere wijze dan waarin wettelijk is voorzien, wordt ingehaald. Daarnaast wordt in dit besluit toegelicht op welk moment de tijdens de betaalpauze verschuldigde rente aftrekbaar is. Dit besluit geldt onder voorwaarden ook voor al vóór de publicatie van dit besluit overeengekomen betaalpauzes in verband met de uitbraak van het coronavirus. Tijdens een betaalpauze hoeft een belastingplichtige gedurende een bepaalde periode (gedeeltelijk) geen rente en aflossing te betalen.
Het besluit van 22 april 2020, nr. 2020-8499, Stcrt. 23814 is ingetrokken.
Meer informatie: Besluit noodmaatregelen coronacrisis, 6 mei 2020, Stcrt. 2020, 26066
Geef een reactie