Bij betwisting heeft de inspecteur de bewijslast om feiten en omstandigheden te noemen die tot de conclusie leiden dat sprake is van een negatief kassaldo en van een daarmee aan belanghebbende toe te rekenen winst.
Een vader en twee zonen oefenden in firmaverband een onderneming uit. De activiteiten bestonden uit de handel in en het verhuren van nieuwe en gebruikte personenauto’s. In 2014 vond bij de vader een huiszoeking plaats en werd een bedrag van € 253.337 aangetroffen en in beslag genomen. Vervolgens vond een boekenonderzoek plaats bij de vader. Tijdens dit boekenonderzoek werd vastgesteld dat er negatieve kassaldi waren. Per 31 december 2011 zijn kasstortingen geboekt. De inspecteur was van mening dat de vennoten de kasstortingen tot de omzet hadden moeten rekenen en legde navorderingsaanslagen op. Na controle van de administratie 2011 door de vennoten bleek er nog een leningsovereenkomst te zijn. De lening was niet opgenomen door de administrateur en daardoor was het negatieve kassaldo ontstaan. In geschil bij Hof Den Bosch is de vraag of tot de winst van de vof een in de kas ontbrekend bedrag moet worden gerekend.
Bestaan leningsovereenkomst onwaarschijnlijk
Het hof vindt het opmerkelijk dat pas in 2015 wordt ontdekt dat een omvangrijke lening niet in de boekhouding van 2011 is opgenomen. Ook is vreemd dat de boekhouder eigenhandig kasstortingen vanuit privé heeft geboekt, waarvan de vader zegt dat hij daar niet van op de hoogte is geweest. De lening komt ook niet voor in een vaststellingsovereenkomst vanwege de beëindiging van de vennootschap onder firma en evenmin in de jaarrekening 2013, die is gebruikt voor de aangifte inkomstenbelasting 2013. Bovendien heeft de weduwe van de ‘schuldeiser’ verklaard dat de schuldeiser op het moment van het verstrekken van de lening het financieel erg zwaar had en het haar onmogelijk leek dat de geldgever zo’n groot bedrag kon uitlenen. De geldgever wilde bovendien gescheiden van de weduwe gaan wonen, maar daar waren onvoldoende inkomsten en geld voor beschikbaar. Op basis van deze omstandigheden oordeelt het hof dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat in werkelijkheid geen lening heeft bestaan. Het hof handhaaft de navorderingsaanslag.
Zie ook: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 25 april 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1571
Wet: art. 16 AWR
Meer informatie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 25 april 2019 (gepubliceerd 26 juni 2019), ECLI:NL:GHSHE:2019:1570
Geef een reactie