Van een schenking is sprake als de schenker verarmt, de begiftigde verrijkt en de schenker handelt uit vrijgevigheid. Als de bestemming van een geldbedrag onbekend is, kan niet worden gesproken van een schenking. Immers, in dat geval is onbekend wie is verarmd, bij wie het geldbedrag terecht is gekomen en of sprake is van vrijgevigheid.
Na het overlijden van een dame constateerde de fiscus dat een fors geldbedrag was opgenomen van een bankrekening dat geen deel meer uitmaakte van de nalatenschap. Omdat de bestemming van het geldbedrag onbekend was gebleven, besloot de inspecteur in eerste instantie een aanslag van schenking aan een onbekende verkrijger op te leggen. Een paar jaar later stelde de ontvanger van de belastingen de twee minderjarige erven van erflaatster aansprakelijk voor de niet-betaalde aanslag. Rechtbank Zeeland-West-Brabant was het met de ontvanger eens dat de omstandigheid dat de verkrijger onbekend was, geen belemmering vormde om een schenking in aanmerking te nemen die voor de Successiewet belast is. Hof Den Bosch koos voor een wat andere benadering. Het geldbedrag was weliswaar in contanten opgenomen van de bankrekening, maar waaraan het bedrag was besteed en wanneer het bedrag het vermogen van de erflaatster had verlaten, was onbekend. Daardoor kon niet worden vastgesteld wie was verarmd, bij wie het geldbedrag terecht was gekomen en of er sprake was van vrijgevigheid. Van een schenking was dan ook geen sprake. De ontvanger had de erven ten onrechte aansprakelijk gesteld.
Wet: artikel 1, lid 1, ten derde van de Successiewet 1956 en artikel 7:186, lid 2 BW
Meer informatie: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 25 maart 2016 (gepubliceerd op 14 juli 2016), ECLI:NL:GHSHE:2016:1158
Geef een reactie