Als voorrang is gegeven aan de betaling van salaris boven de betaling aan de ontvanger van de Belastingdienst, is het mede aan de bestuurder van de bv te wijten dat de belasting, boeten, rente en kosten niet zijn betaald. Aansprakelijkstelling voor de openstaande btw-schulden is dan ook te verwachten.
In 2013 werd een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, bestaande uit twee bv’s, ontbonden als gevolg van het faillissement van een van de bv’s. De fiscale eenheid kreeg kort daarna vijf naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd omdat de verschuldigde bedragen niet werden voldaan. Toen de betaling van de naheffingsaanslagen uitbleef, stelde de ontvanger de andere bv aansprakelijk voor de openstaande omzetbelastingschulden, maar ook voor de opgelegde boeten, rente en kosten. De rechter stelde voorop dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van belanghebbende voor de omzetbelastingschuld voortvloeide uit de wet. Maar dit ligt anders bij de aansprakelijkheid voor de boeten, kosten en rente. Belanghebbende kon alleen daarvoor aansprakelijk worden gesteld als het belopen ervan aan haar te wijten was. Volgens de rechtbank was het mede aan belanghebbende als bestuurder van de failliete bv te wijten dat de belasting, boeten, rente en kosten niet waren betaald. Uit het bezwaarschrift bleek namelijk dat de failliete bv tot het faillissement elke maand een bedrag overmaakte aan belanghebbende voor de betaling van salaris en loonheffing. De aansprakelijkstelling was dus terecht. Het al dan niet melden van betalingsonmacht was in dit geval niet relevant.
Wet: artikel 43 Invorderingswet 1990
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 8 maart 2016 (gepubliceerd op 12 april 2016), ECLI:NL:RBZWB:2016:1106
Geef een reactie