Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever de bevoegdheid van de ontvanger van de Belastingdienst tot het opleggen van de betaalverzuimboete heeft willen beperken tot gevallen van notoire wanbetalers. Het enkele niet-betalen van een voorlopige aanslag maakt van een belastingplichtige geen notoire wanbetaler.
Aan de ontvanger komt onder meer de bevoegdheid toe een verzuimboete op te leggen indien een aanslagbelasting (gedeeltelijk) niet of niet-tijdig is betaald. Het handelen van de ontvanger bij het opleggen van de verzuimboete mag niet indruisen tegen de bedoeling die de wetgever heeft gehad bij het toekennen aan de ontvanger van deze bevoegdheid. Hof Den Bosch heeft beslist dat het in het interne memo van de Belastingdienst vervatte beleid ten aanzien van de betaalverzuimboete bij aanslagbelastingen niet strookt met de bedoeling van de wetgever, zoals volgend uit de parlementaire geschiedenis. Het beleid van de Belastingdienst is op enig moment aangescherpt, kennelijk ingegeven door budgettaire overwegingen. Hierdoor gaat de bevoegdheidsuitoefening van de ontvanger verder dan hetgeen de wetgever aan de ontvanger had willen toekennen. Dit leidde tot vernietiging van een betaalverzuimboete die werd opgelegd aan een vennootschap die had nagelaten de termijnen van een voorlopige Vpb-aanslag te betalen. De ontvanger had niet onderbouwd waarom die vennootschap als notoire wanbetaler was aan te merken. Het enkele niet-betalen van de eerste nadere voorlopige aanslag maakte van de vennootschap geen notoire wanbetaler. Het hof oordeelde ten overvloede dat de ontvanger ook het zorgvuldigheidsbeginsel had geschonden door de boete op te leggen zonder dat hij had beslist op het concreet uitstelverzoek van de belanghebbende.
Wet: artikel 63b Invorderingswet 1990
Meer informatie: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 23 februari 2017 (gepubliceerd 1 mei 2017), ECLI:NL:GHSHE:2017:703
Geef een reactie