Beweert iemand een aanslag niet te hebben ontvangen? Dan moet de inspecteur feiten en omstandigheden stellen om de terpostbezorging van het aanslagbiljet aannemelijk te maken.
Een directeur-grootaandeelhouder (dga) en zijn B.V. vormden een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Na een boekenonderzoek, legde de Belastingdienst op 29 november 2013 een aanslag omzetbelasting op over het jaar 2008. Een maand na de dagtekening van deze aanslag ontving de fiscale eenheid een betalingsherinnering. Naar aanleiding hiervan, is bezwaar gemaakt.
In geschil was of de aanslag was verzonden. De dga heeft altijd volgehouden de aanslag niet te hebben ontvangen. De inspecteur kon ook geen afschrift van de aanslag overleggen, zelfs niet in de beroepsprocedure. Onder verwijzing naar het arrest Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930 heeft de rechtbank Zeeland-West- Brabant overwogen dat de bewijslast met betrekking tot het tijdstip van de bekendmaking van de aanslag rust bij de inspecteur. Als de dga verklaart de aanslag niet te hebben ontvangen, moet de inspecteur aantonen dat het aanslagbiljet tijdig ter post is bezorgd. De inspecteur verklaarde dat de aanslag handmatig was aangemaakt en handmatig in de administratie van de ontvanger van de Belastingdienst was verwerkt.
Betalingsherinneringen verzendt de Belastingdienst automatisch. Omdat die wel naar het juiste adres was verzonden en de dga die heeft ontvangen, moest de dga volgens de inspecteur ook de aanslag hebben gehad. Meer bewijs van het bestaan van de aanslag, dan vermelding in de administratie van de Belastingdienst was er niet. De inspecteur kon ook geen bescheiden overleggen, waaruit zou blijken dat de aanslag daadwerkelijk was verzonden. De rechtbank besliste dat de enkele ontvangst van een betalingsherinnering niet kon worden beschouwd als ontvangst van de aanslag. Conclusie was dat de aanslag niet aan de fiscale eenheid bekend was gemaakt. Dit had tot gevolg dat de aanslag en boete werden vernietigd.
Wet: art. 11, 16 AWR en 3:41 Awb
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20 september 2017 (gepubliceerd op 16 november 2017), ECLI:NL:RBZWB:2017:6751
Geef een reactie