Hoewel de aangekondigde aanpassing van box 3 vele jaren vertraging heeft gehad, is de Orde blij met de eerste beweging tot een meer fundamentele wijziging van het systeem van box 3, waarbij de belastingheffing op spaargeld nauwer aansluit bij het reële rendement. In het NOB-commentaar reageert de Orde op hoofdlijnen op de Kamerbrief van de staatssecretaris van Financiën.
Hierbij merkt de Orde op dat deze brief geen uitvoering geeft aan de wens van de Tweede Kamer om in box 3 een heffing over het daadwerkelijke rendement te realiseren. Het voorgestelde systeem blijft uitgaan van een forfaitair stelsel, waarbij enkel de forfaitaire rendementspercentages worden aangepast en een nieuw heffingvrij inkomen wordt geïntroduceerd. In de ogen van de Orde zou het beter zijn direct een heffing over het werkelijk rendement op spaartegoeden te introduceren, als eerste stap naar heffing over het werkelijk rendement voor alle bezittingen.
Ingangsdatum naar voren
De Orde sluit het commentaar af met de aanbeveling om de wijziging voor inkomen uit spaargeld eerder in te laten gaan, bij voorkeur reeds per 1 januari 2020. Mocht invoering per 1 januari 2021 het vroegst haalbare zijn, dan stelt de Orde voor (vooral) de (kleine) spaarders reeds per 1 januari 2020 tegemoet te komen door hetzij de vrijstelling te verhogen, hetzij in schijf 1 het in aanmerking te nemen rendement op 100 procent (in plaats van 67 procent) van de rendementsklasse ‘spaargeld’ te stellen. Hierdoor wordt reeds komend jaar een betekenisvolle stap gezet om de inkomsten uit spaargeld nauwer te laten aansluiten bij het werkelijke rendement.
Meer informatie: NOB-reactie aanpassing box 3, 27 september 2019
Geef een reactie