Een langdurige procedure over de vraag of de inspecteur een redelijke schatting had gemaakt van het inkomen van een accountant die geen aangifte had gedaan, is eindelijk tot een einde gekomen.
Het ging om een accountant die ondanks daartoe te zijn uitgenodigd, niet vóór 1 april 2005 aangifte ib/pvv had gedaan voor het jaar 2004. Op 12 mei 2007 kreeg hij een ambtshalve vastgestelde aanslag in de ib/pvv opgelegd. Deze man ging in bezwaar, beroep, hoger beroep en uiteindelijk ook in beroep in cassatie. Ook de A-G concludeerde in deze zaak. Daarbij was het de vraag of de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt van de accountant zijn inkomen uit onderneming. Het hof oordeelde dat de inspecteur, bij gebreke aan enige concrete gegevens over het jaar 2004 en de daaraan voorafgaande jaren, het belastbare inkomen voor het onderhavige jaar kon schatten (zie ook ‘Faillissement geen excuus voor niet doen van aangifte). De inspecteur mocht er daarbij vanuit gaan dat, toen de accountant in 1999 weer in staat was gebleken zijn praktijk te hervatten en de winst in 2000 een aanzienlijke stijging te zien gaf ten opzichte van het voorafgaande jaar, de winst per jaar geleidelijk zou toenemen. De door de inspecteur geschatte stijging van € 30.000 per jaar kwam het hof redelijk voor. De rechter oordeelde dat de man niet had doen blijken dat de aanslag tot een te hoog bedrag was vastgesteld. In cassatieberoep heeft de Hoge Raad de zaak ongegrond verklaard op basis van artikel 81 RO.
Meer informatie: Hoge Raad, 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:166
Geef een reactie