Het bezwaar tegen een verliesvaststellingsbeschikking kan de indiener in een betere positie brengen en is daarom ontvankelijk. Het bezwaar kan dan alleen strekken tot verlaging van de aanslag of verhoging van het verlies, aldus de Hoge Raad.
In deze zaak had een woningcorporatie alsnog bezwaar gemaakt tegen een aanslag Vpb en de afgegeven verliesvaststellingsbeschikking voor het jaar 2010. Zij wilde bij nader inzien een afwaardering ongedaan maken en de resulterende winst nog toevoegen aan de herbestedingsreserve, vanwege het risico van verliesverdamping. De inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang. Terecht volgens Rechtbank Gelderland, die daarbij verwees naar het HR-arrest van 11 april 2014. Bij tegemoetkoming aan het bezwaar zou de aanslag op nihil blijven staan en het vastgestelde verlies verdwijnen. Het zou de woningcorporatie niet in een betere positie brengen met betrekking tot de bestreden besluiten, waardoor er geen belang was bij het bezwaar.
Na het advies van Advocaat-Generaal Wattel komt ook de Hoge Raad tot de conclusie dat het bezwaar tegen de verliesvaststellingsbeschikking onterecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het is volgens de Hoge Raad namelijk niet zo dat het bezwaar tegen die beschikking de woningcorporatie niet in een betere positie kon brengen. Het rechtsmiddel bood de mogelijkheid dat de inspecteur op andere door de belanghebbende nog aan te voeren gronden, alsnog zou oordelen dat hij het verlies van het jaar 2010 hoger zou moeten vaststellen. De Hoge Raad merkt nog op dat bezwaar en beroep alleen kan strekken tot verlaging van de bestreden aanslag dan wel verhoging van het bij de verliesvaststellingsbeschikking vastgestelde bedrag. De inspecteur moet opnieuw uitspraak gaan doen op het bezwaar tegen de verliesvaststellingsbeschikking.
Wet: artikel 12 (oud) en artikel 20b Wet Vpb 1969
Meer informatie: Hoge Raad 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:844
Geef een reactie