Ook nadat over een zaak al een horing is geweest, kan de belanghebbende recht hebben op een tweede horing als de fiscus vanwege nieuwe feiten tot een ander standpunt komt. Als de belanghebbende vervolgens zelf niets nieuws weet toe te voegen, zal een schending van zijn hoorrecht echter weinig gevolgen hebben.
Toen was geconstateerd dat een Nederlandse man op de Nederlandse weg had gereden met een auto met een Belgisch kenteken, wilde de fiscus die man een naheffingsaanslag BPM opleggen. De man stelde dat hij de auto had gehuurd van een Belgische vennootschap. Naar aanleiding van deze stelling verleende de Belastingdienst de man een vrijstelling van BPM wegens kortstondig gebruik. Daarnaast zag de inspecteur af van naheffing. Maar naderhand bleek uit een strafrechtelijk onderzoek dat de man een valse huurovereenkomst had overlegd. De inspecteur legde de man alsnog de naheffingsaanslag BPM op zonder hem opnieuw te horen. Dit was volgens de belastingrechter een schending van het hoorrecht, omdat sprake was van nieuwe feiten. Bovendien zag de nieuwe naheffingsaanslag over een langere periode. De schending van het hoorrecht leidde echter niet tot vernietiging van de aanslag. Het houden van een horing zou namelijk niet tot een andere uitkomst hebben geleid. Ten eerste was wel een hoorgesprek geweest in de beroepsfase waarin de inspecteur bij zijn standpunt was gebleven. Verder hadden de feiten, die de fiscus bekend waren geworden door het strafrechtelijk onderzoek, hoofdzakelijk plaatsgevonden vóór de eerste aankondiging van het voornemen om na te heffen. Over deze periode was de man al gehoord. Bovendien had hij na het ontvangen van de naheffingsaanslag geen nieuwe feiten meer naar voren gebracht.
Wet: artikel 6 Wet BPM 1992 en artikel 7:2 Awb
Meer informatie: Hoge Raad 9 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:174
Geef een reactie