Als iemand met de Belastingdienst van mening verschilt over zijn woonstaat, kan zijn middelpunt van levensbelangen doorslaggevend zijn. En bij het bepalen van dit middelpunt kan de staat van het huwelijk een rol spelen, zoals in de volgende zaak voor Hof Arnhem-Leeuwarden.
Een bv had in 1999 haar deelneming in een ander lichaam verkocht. De aandeelhouder van de bv was via een joint venture verbonden met de koper van de deelneming. Bij de verkoop nam de bv genoegen met een verkoopprijs die ƒ 30 miljoen lager was dan de waarde van de aandelen. Met deze lagere verkoopprijs compenseerde de aandeelhouder van de bv een andere bv voor de inbreng van een pand met stille reserves in de joint venture. De Belastingdienst stelde dat door al deze handelingen de aandeelhouder van de bv was bevoordeeld. Hij kreeg daarom een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd.
Binnenlandse belastingplicht
Vervolgens was de vraag of de Belastingdienst de aandeelhouder terecht had aangemerkt als binnenlands belastingplichtige. De man wees erop dat hij in februari 1999 zich had laten uitschrijven uit Nederland omdat hij een baan had aangenomen in Zwitserland. Hij bleef eigenaar van een aantal onroerende zaken in Nederland, waaronder een woonboot en een woning. Zijn vrouw en drie schoolgaande kinderen bleven in 1999 achter in Nederland. De inspecteur meende daarom dat in dat jaar het middelpunt van de levensbelangen van de man nog in Nederland was. Daarop stelde de man dat de woonplaats van zijn gezin niet van belang was, omdat zijn huwelijk toen zeer slecht was. Het hof was het daarmee niet eens. In het jaar 2000 was het gezin van de aandeelhouder overgekomen naar Zwitserland. Zijn vrouw had zich bovendien beziggehouden met het ontwerp en de inrichting van een nieuwe villa die de man liet bouwen in Zwitserland. Pas in 2003 was de vrouw met de jongste dochter teruggekeerd in Nederland en was geen sprake meer van een gemeenschappelijke huishouding. In 1999 was de huwelijkssituatie nog niet zo slecht dat de woonplaats van het gezin irrelevant was. Het hof oordeelde dat de aandeelhouder in 1999 woonde in Nederland.
Verdrag: artikel 4, tweede lid, onderdeel a Verdrag Nederland-Zwitserland
Meer informatie: Hof Arnhem-Leeuwarden, 3 september 2013 (gepubliceerd 16 september 2013), ECLI:NL:GHARL:2013:6521
Geef een reactie