Een man die na de collectieve uitspraak van de Belastingdienst op het massaal bezwaar over toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) op niet-ondernemingsvermogen alsnog in beroep ging, kreeg van de rechtbank nul op het rekest.
Op 22 november 2013 oordeelde de Hoge Raad dat het onderscheid tussen particulier en ondernemingsvermogen bij toepassing van de BOF niet discriminerend is. Vervolgens deed de inspecteur op 4 december 2013 collectieve uitspraak voor alle als massaal bezwaar aangewezen bezwaarschriften. Eén van de belanghebbenden liet het daar echter niet bij zitten. Hij stelde de inspecteur in januari 2014 in gebreke omdat hij nog geen (individuele) uitspraak op zijn bezwaarschrift had ontvangen. Nadat de inspecteur de man had gewezen op de uitspraak op het massaal bezwaar, liet hij hem ook per brief weten dat hij bezwaar van de man zou afwijzen. Daartegen ging de man in beroep. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat de man in zijn bezwaarschrift niet méér aan de orde stelde dan de rechtsvraag die was geformuleerd voor de massaalbezwaarprocedure. Dat de man in zijn bezwaarschrift had aangegeven zijn bezwaar indien nodig nog te willen aanvullen, maakte dit niet anders. En omdat de collectieve uitspraak binnen de termijn van zes weken na de arresten van de Hoge Raad was gedaan, vond de rechter de collectieve uitspraak een rechtsgeldige uitspraak op het bezwaar van de man. Zelfs als de rechtbank de brief van de man aanmerkte als een verzoek om een individuele uitspraak, maakte dit het oordeel niet anders. Het beroep van de man werd ongegrond verklaard.
Wet: artikel 25a AWR
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10 oktober 2014 (gepubliceerd op 19 november 2014), ECLI:NL:RBZWB:2014:7114
Geef een reactie