De bewijslast bij toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling bij verkrijging van aandelen in een vastgoed-bv is zwaar. Toch was in deze zaak het geheel van werkzaamheden van dien aard, dat er volgens de rechtbank sprake was van meer dan normaal actief vermogensbeheer.
Een vader en zijn zonen hadden ieder één derde deel van de aandelen in een bv. Oorspronkelijk was de bv een beleggingsmaatschappij, maar na 1999 richtten de activiteiten zich meer op projectontwikkeling. Bij het overlijden van vader verkregen de zonen beiden de helft van de tot de nalatenschap behorende aandelen in de bv. De inspecteur stond toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) niet toe, omdat er geen sprake zou zijn van het drijven van een onderneming. Daarop stapte de zoon naar de rechter. Volgens Rechtbank Den Haag moest aan de economische eigendom van de onroerende zaken een substantiële waarde worden toegekend. De onroerendgoedportefeuille bestond uit diverse soorten onroerend goed (og) en was grotendeels gefinancierd met vreemd vermogen. De bv ontwikkelde diverse zakelijke og-projecten en bracht deze ter verkoop of verhuur op de markt. De zonen hielden zich voor de bv onder meer bezig met de contacten met huurders, aannemers en de gemeente, als ook de begeleiding van de ontwikkeling van panden tot geheel ingerichte en opgebouwde panden volgens de wensen van (potentiële) huurders. Het geheel van werkzaamheden was naar het oordeel van de rechtbank van een zodanige aard, dat sprake was van meer dan normaal actief vermogensbeheer. De arbeid verricht door de zonen kwalificeerde als meerarbeid en was gericht op behalen van meer rendement dan het geval zou zijn bij vermogensbeheer. De rechtbank verklaarde het beroep van de zoon dus gegrond.
Wet: artikel 35b, 35c Successiewet
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 3 juni 2014 (gepubliceerd 10 maart 2015), ECLI:NL:RBDHA:2014:16718
Geef een reactie