Tussen fiscus en werknemer/werkgever is vaak discussie over de aan- of afwezigheid van een dienstbetrekking. Zo ook in een recent geval, waarin de vraag centraal stond of een bondcoach een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht was aangegaan met de sportbond.
Het belang voor de fiscus van de af- of aanwezigheid van een dienstbetrekking zit ‘m vooral in wie verantwoordelijk is voor de juiste betaling van de belasting en premies. Als het gaat om een werknemer dan is de werkgever verantwoordelijk voor de afdracht van loonbelasting/premie volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen. Is geen sprake van een dienstbetrekking, dan ligt de verantwoordelijkheid voor het aangeven van de inkomsten bij de opdrachtnemer.
Kenmerken dienstbetrekking
Een echte dienstbetrekking heeft de drie volgende kenmerken:
- De werknemer heeft zich verplicht om voor de werkgever te werken.
- De werkgever is verplicht om de werknemer voor het werk loon te betalen.
- Tussen de werknemer en de werkgever bestaat een gezagsverhouding.
Arbeid verrichten
De verplichting van de werknemer houdt in dat hij persoonlijke arbeid verricht voor de werkgever. Het moet dus niet gaan om werkzaamheden die redelijkerwijs ook door iemand anders kunnen worden verricht. De werkgever heeft ook een verplichting tegenover de werknemer, namelijk het betalen van arbeidsloon. Dit kan ook om loon in natura of andere genoten voordelen gaan. Maar bij bijvoorbeeld onbetaald vrijwilligerswerk is er geen dienstbetrekking.
Aanwezigheid gezagsverhouding
Het belangrijkste twistpunt in de rechtspraak is vaak het punt van de gezagsverhouding. Er is sprake van een gezagsverhouding als de werkgever het recht heeft om opdrachten en aanwijzingen te geven voor het werk dat moet worden gedaan, of voor bijvoorbeeld werktijden, productie-eisen of omgang met klanten. De werknemer moet zich aan de opdrachten en aanwijzingen houden. De werkgever kan het geven van opdrachten en aanwijzingen ook overlaten aan een ander, bijvoorbeeld aan degene bij wie de werknemer eigenlijk werkt (bijvoorbeeld in het geval van uitzending of detachering). Vaak is de beantwoording van de vraag of sprake is van een dienstbetrekking erg afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Dit was ook het geval in een zaak bij Gerechtshof Den Bosch.
Verklaring arbeidsrelatie
Voor de belastingrechter verscheen een bondscoach, die een verzoek voor een VAR-dga bij de fiscus had ingediend voor de coach- en trainerswerkzaamheden die hij verrichtte voor de sportbond. De inspecteur gaf echter een VAR-loon af. Hiertegen ging de bondscoach in bezwaar en (hoger) beroep. Ook in deze zaak draaide het vooral om de vraag of sprake was van een gezagsverhouding. Er waren verschillende feiten die wezen op een overeenkomst van opdracht in plaats van een arbeidsovereenkomst. Zo verrichtte de coach bijvoorbeeld het grootste deel van zijn activiteiten (trainen en te voeren selectiebeleid) zelfstandig en zonder enige vorm van gezag van de sportbond. Hierbij was van belang dat de bondscoach over een uitzonderlijke specifieke deskundigheid beschikte. De overeenkomst bood weliswaar de mogelijkheid om aanwijzingen te geven, maar dat was op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat sprake was van een arbeidsovereenkomst. Het geven van aanwijzingen is immers ook denkbaar binnen een overeenkomst van opdracht. Uiteindelijk oordeelden zowel de rechtbank als het gerechtshof in hoger beroep dat geen sprake was van een dienstbetrekking. De bondscoach had een VAR-dga moeten krijgen van de inspecteur.
Update 28-5-2013:
De staatssecretaris was van plan om in cassatie te gaan, maar heeft zijn beroepschrift ingetrokken. Ter toelichting merkt hij het volgende op:
Belanghebbende heeft een verklaring arbeidsrelatie (var) aangevraagd en van de inspecteur een var-loon ontvangen. Het hof oordeelt (net zoals de rechtbank) dat belanghebbende een var-dga had moeten ontvangen. Een gezagsverhouding wordt door het hof (en de rechtbank) niet aannemelijk geacht.
In het onderhavige geval passen de taken van belanghebbende beter bij een arbeidsovereenkomst dan bij een overeenkomst van opdracht. De uitvoering van de opdracht heeft veel weg van het volgen van aanwijzingen gegeven door een werkgever. Een andersluidende uitspraak van het hof had naar mijn mening meer voor de hand gelegen. Het oordeel van het hof is evenwel feitelijk van aard en niet onbegrijpelijk. De kans dat de Hoge Raad de uitspraak van het hof zal casseren acht ik te klein om het beroep in cassatie door te zetten. Ik geef er de voorkeur aan te berusten in de uitspraak.
Wet: artikel 3.157 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Den Bosch, 25 november 2011 (gepubliceerd op 17 februari 2012), LJN: BV6194
Geef een reactie