Een (vermogens)belasting van 1,2% over de waarde van de bezittingen is geen individuele, buitensporige last. Dat de bezittingen niet worden verhuurd en dus geen inkomsten opleveren, maakt de last evenmin buitensporig. Box 3-heffing over de tweede woning is daarom terecht volgens Hof Den Haag.
Deze zaak werd aangespannen door de eigenaar van een in Nederland gelegen woning met een WOZ-waarde van bijna € 200.000. Na vertrek naar Noorwegen in 2000 hield de eigenaar de woning aan en verbleef hier nog eens in wanneer hij met zijn gezin in Nederland was. Volgens de eigenaar mocht de woning niet tot het belastbare box 3-vermogen worden gerekend, omdat deze wetgeving onredelijk was en in zijn geval onrechtvaardig uitpakte. Verwijzend naar eerdere rechtspraak van de Hoge Raad, oordeelde het hof dat de forfaitaire rendementsheffing niet in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM (bescherming van eigendom). Een bestaande toestand hoeft niet altijd op dezelfde wijze in de belastingheffing te worden betrokken. Het argument dat de man de woning al in zijn bezit had voor invoering van de Wet IB, hielp hem dus niet. Daarbij had de aanslag betrekking op het jaar 2011, tien jaar na de wetswijziging. De eigenaar had voldoende tijd gehad zich aan de gewijzigde belastingheffing aan te passen. Een (vermogens)belasting van 1,2% over de waarde van de bezittingen was volgens het hof ook geen individuele, buitensporige last. Dat de bezittingen niet werden verhuurd en dus geen inkomsten opleverden waarmee de heffing kon worden betaald, maakte de last evenmin buitensporig. De woning was terecht in de box 3-heffing betrokken.
Wet: artikel 5.2 Wet IB 2001, artikel 1 Eerste Protocol EVRM
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag, 19 augustus 2014 (gepubliceerd op 1 september 2014), ECLI:NL:GHDHA:2014:2861
Geef een reactie