Volgens Rechtbank Den Haag is de vermogensrendementsheffing van box 3 ook voor het jaar 2015 niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De Hoge Raad oordeelde al in 2015 dat de forfaitaire rendementsheffing voor de jaren 2010 en 2011 niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM. Zie ook: Hoge Raad houdt box 3 in stand. Rechtbank Den Haag zag geen aanleiding om voor het jaar 2015 anders te oordelen. De rechtbank verwierp dan ook de stelling van belanghebbende dat de fiscus misbruik maakt van zijn bevoegdheid door het rendement uit sparen en beleggen te stellen op 4% van de rendementsgrondslag. Dat de Belastingdienst in staat zou zijn om het werkelijk rendement te belasten is irrelevant, nu de wetgever daarvoor niet heeft gekozen. Dit stelsel is, gelet op de ruime beoordelingsmarge van de wetgever, niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM. Van strijdigheid zou alleen sprake zijn indien zou komen vast te staan dat het destijds door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is. En belastingplichtigen, mede gelet op het toepasselijke tarief, zouden worden geconfronteerd met een buitensporig zware last. Indien deze onhaalbaarheid duidelijk zou worden en de wetgever toch zou blijven uitgaan van een forfaitair rendement, mag van hem worden verlangd dat hij de regeling aanpast. De rechter merkte verder op dat het binnen de ruime beoordelingsmarge van de wetgever valt dat hij pas met ingang van 2017 tot wijziging van de box 3-heffing is overgegaan. Met ingang van 1 januari 2017 hangt de (hoogte van) het forfaitair rendement af van de aard en omvang van de vermogensbestanddelen.
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 25 januari 2017 (gepubliceerd op 7 februari 2017),
Geef een reactie