Als een auto schade heeft, werkt dit door in de BPM-berekening. Het gaat volgens Hof Arnhem-Leeuwarden echter te ver om bij de berekening van het schadebedrag uit te gaan van een volledig herstel van de schade volgens de meest dure methode.
Het hof meent dat niet iedere euro aan schade of herstelkosten volledig in mindering komt op de handelsinkoopwaarde van een voertuig. Aan de hand van diverse criteria, zoals merk en type voertuig, courantheid, leeftijd, soort schade en verkrijgbaarheid van onderdelen, moet men vaststellen wat het effect is van schade of een beschadiging op de waarde van een voertuig. De Belastingdienst hoeft evenmin met een zodanig bedrag aan herstelkosten rekening te houden, dat de koper het voertuig in een betere staat kan brengen. Het gaat er bij de berekening van de BPM-grondslag erom, dat men de waarde van een voertuig met schade in de juiste verhouding brengt tot de waarde van voertuigen die afgezien van de schade vergelijkbaar zijn. Deze vergelijkbare voertuigen zullen ook sporen van gebruik vertonen. Juist omdat deze sporen bij een gebruikt voertuig heel normaal zijn, daalt de waarde van zo’n voertuig niet met de kosten van het wegwerken van die normale gebruiksschade, aldus het hof.
Wet: art. 10, eerste lid Wet BPM 1992
Regeling: art. 8, vierde lid Uitv.reg. BPM 1992
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 juni 2019 (gepubliceerd 18 september 2019), ECLI:NL:GHARL:2019:5984
Geef een reactie