Het Europese Hof heeft beslist dat de voorwaarden die het Verenigd Koninkrijk na het Marks & Spencer-arrest stelt aan grensoverschrijdende verliesverrekening (groepsaftrek) niet in strijd zijn met het Europese recht.
Het Verenigd Koninkrijk heeft naar aanleiding van het Marks & Spencer-arrest haar wetgeving zodanig gewijzigd dat moedermaatschappijen onder bepaalde voorwaarden verliezen van buitenlandse dochters kunnen verrekenen in het Verenigd Koninkrijk. Voor toepassing van de Britse groepsaftrek geldt sinds 2006 dat de niet-ingezeten dochtermaatschappij alle mogelijkheden om de verliezen te verrekenen tijdens het belastingjaar waarin deze zijn ontstaan en tijdens vorige belastingjaren moet hebben benut. Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van de situatie vlak na het eind van het belastingjaar waarin die verliezen zijn geleden. Volgens de Europese Commissie maakt dit voorschrift het voor een ingezeten moedermaatschappij vrijwel onmogelijk om een grensoverschrijdende groepsaftrek te genieten. Het Europese Hof besliste dat de Britse wetgeving niet in strijd is met het Europese recht. Verliezen van een niet-ingezeten dochtermaatschappij worden op basis van de gewijzigde Britse wetgeving als definitief bestempeld als deze dochter geen inkomsten meer heeft in haar eigen lidstaat. Zolang deze dochter – zelfs maar minieme – inkomsten blijft ontvangen, bestaat immers een mogelijkheid dat de verliezen nog verrekend kunnen worden met toekomstige winst in de lidstaat waar de dochter is gevestigd. Dit is in lijn met wat het Europese Hof heeft beslist in het Marks & Spencer-arrest. Het beroep van het Europese Commissie faalde derhalve.
Meer informatie: Hof van Justitie van de Europese Unie, 3 februari 2015, C‑172/13
Geef een reactie