Voorafgaand aan zijn commentaar in NTFR geeft drs. Reinout van Haperen alvast een kort commentaar op een recent arrest. Uit dit arrest blijkt dat ook bij een eventuele heffingsvermindering van de verhuurderheffing het brutobedrag van deze heffing aftrekbaar is voor de vennootschapsbelasting.
Een woningcorporatie met de stichting als rechtsvorm was belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting en de verhuurderheffing. Zij heeft een kantoorpand verbouwd tot vijftig huurwoningen. Ter zake daarvan heeft de woningcorporatie voor de verhuurderheffing recht op een vermindering van die heffing voor een bedrag van € 500.000. Zij is aan verhuurderheffing verschuldigd een bedrag van € 1.139.658. Na aftrek van de heffingsvermindering heeft de woningcorporatie € 639.658 aan verhuurderheffing op aangifte voldaan. Voor de vennootschapsbelasting is de verhuurderheffing als ondernemerslast aftrekbaar van de belastbare winst. De inspecteur heeft voor de aanslag vennootschapsbelasting slechts het nettobedrag van € 639.658 in aftrek toegelaten. Hof Arnhem-Leeuwarden (zie NTFR 2020/1074) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld.
Heffingsvermindering telt als objectsubsidie
De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. De heffingsvermindering strekt ertoe om de voortbrengingskosten van de huurwoningen te verlagen. De heffingsvermindering is naar haar aard dus een objectsubsidie. Men dient deze objectsubsidie af te boeken op de boekwaarde van de huurwoningen. Dit betekent voor de heffing van vennootschapsbelasting dat bij de winstberekening het brutobedrag van de verhuurderheffing (€ 1.139.658) aftrekbaar is. De Hoge Raad vermindert het belastbare bedrag voor de vennootschapsbelasting.
Commentaar drs. Reinout van Haperen
Taxence vroeg drs. Reinout van Haperen, als zelfstandig fiscalist verbonden aan vastgoedbedrijven en non-profitinstellingen, om een reactie op deze conclusie.
Rechtbank en Hof waren zeer duidelijk: de heffingsverminderingen maken onderdeel uit van de heffingssystematiek van de verhuurderheffing en daarmee is de netto te betalen verhuurderheffing slechts aftrekbaar voor de Vpb. De A-G heeft beargumenteerd dat er sprake is van een objectsubsidie, die slechts vanuit praktische overwegingen onderdeel uitmaakt van de verhuurderheffing. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen. Het gevolg is dat de bruto verhuurderheffing aftrekbaar is voor de Vpb en dat de heffingsverminderingen in mindering moeten worden gebracht op voortbrengingskosten van de gerealiseerde activa. Hoewel het hier ging om de investering voor een transformatie, is er geen reden om aan te nemen dat dit anders zal zijn bij de heffingsverminderingen voor nieuwbouw.
Gevolgen voor vastgestelde aangiften?
De Hoge Raad heeft expliciet geformuleerd dat de heffingsverminderingen geminderd moeten worden op de investeringskosten. Deze formulering maakt dat er geen keuzevrijheid zou zijn. Ik verwacht dat deze uitspraak dus ook gevolgen kan hebben voor oude -wellicht zelfs vastgestelde- aangiften. Aangezien de gerealiseerde bedrijfsmiddelen in de meeste gevallen nog aanwezig zijn binnen de organisatie, kan er wellicht op basis van de foutenleer geconstateerd worden dat deze balansfouten in de laatst openstaande aangifte alsnog gecorrigeerd moeten worden. Daarnaast zal dit arrest ook de vraag opwerpen hoe één en ander uitwerkt bij een belastingplichtige die wel een beschikking heeft gekregen voor de RVV, maar onvoldoende VHH betaalt om de (korting) volledig te verrekenen. Er zijn zelfs situaties waarbij belastingplichtigen de ongebruikte korting – veelal in een lege BV – hebben aangeboden aan belastingplichtigen die wel voldoende VHH betalen. Ik verwacht dat dit arrest de komende jaren nog tot nieuwe vragen zal leiden.
Wet: art. 3.25 Wet IB 2001, art. 1.2, tweede lid, onderdeel a en 1.10 Wet maatregelen woningmarkt 2014 II en art. 8 Wet Vpb 1969
Geef een reactie