Het EU-Hof van Justitie heeft geoordeeld dat een hoofdkantoor bij het gebruik van de pro rata methode de omzetten van buitenlandse vaste inrichtingen buiten beschouwing moet laten.
De pro rata methode houdt kort gezegd in dat het aftrekbare deel van de voorbelasting wordt gesteld op de omzet waarvoor recht op aftrek bestaat gedeeld door de totale omzet. Voor het Hof kwam de vraag of een hoofdkantoor met verschillende vaste inrichtingen in het buitenland de omzetten van deze vaste inrichtingen mag opnemen in de pro rata berekening. Het Hof oordeelde dat dit niet is toegestaan. Lidstaten mogen zelfs geen bepaling in hun wetgeving opnemen die een dergelijke toepassing van de pro rata berekening toestaat. Zo’n bepaling zou namelijk volgens het Hof zowel de rationele afbakening van het toepassingsgebied van de nationale btw-regelingen als de bestaansreden van de pro rata berekening ernstig ondergraven. Hierbij is niet van belang of de vaste inrichtingen zijn gevestigd in EU-lidstaten of in derde landen.
Wet: artikel 15, zesde lid OB 1968
Regeling: artikel 11, eerste lid, onderdeel c Uitv.besch. OB 1968
Meer informatie: Hof van Justitie van de EU, 12 september 2013, C-388/11
Geef een reactie