Als een werkgever zitplaatsen in een stadion – bijvoorbeeld tijdens dit WK – regelt voor zijn personeel zodat zij de wedstrijd met een potentiële zakenrelatie kunnen volgen, kan de btw onder voorwaarden aftrekbaar zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat het bezoek van de wedstrijd niet mag zijn gericht op het plezieren van de werknemer, maar op het bedrijfsbelang. De inspecteur zal daartoe ook het nodige bewijs moeten leveren.
Een recent arrest van de Hoge Raad zag op een B.V. die zitplaatsen in een businessroom in een stadion huurde om daarmee zakelijke relaties te onderhouden. Een projectleider van de B.V. en zijn broer gebruikten de zitplaatsen als zij met potentiële zakelijke relaties een wedstrijd bezochten. Doorgaan smaakten beide broers geen gebruik van de zitplaatsen als er geen zakenrelatie smeegingen. Als de broers verhinderd waren, gebeurde het soms wel dat de zakenrelaties de zitplaatsen gebruikten. De B.V. trok alle btw over de huur van de zitplaatsen af. De inspecteur meent dat dit niet is toegestaan. Hij stelt dat de zitplaatsen zijn gebruikt als relatiegeschenk of als personeelsvoorziening. Hof Den Bosch (24 juni 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2544) wees erop dat de btw over relatiegeschenken wel aftrekbaar kan zijn als de relatie de btw had kunnen aftrekken als hij zelf het relatiegeschenk had gekocht. De inspecteur heeft niet bewezen dat de zakenrelatie geen aftrekrecht heeft. Het hof bestempelde de terbeschikkingstelling van de zitplaatsen aan de broers als het geven van gelegenheid tot ontspanning van personeel. Voor dit gebruik bestaat geen recht op aftrek voorbelasting.
Bezoek met zakenrelaties
In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat het hof verschillende missers heeft gemaakt in zijn oordeel. Zo is alleen sprake van een personeelsvoorziening die de aftrek van voorbelasting verhindert als de terbeschikkingstelling behoort tot de gebruikelijke praktijken van de werkgever op het gebied van initiatieven om het personeel te motiveren. Het hof had dit niet getoetst. Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat niet per se sprake is van het geven van gelegenheid tot ontspanning aan personeel als de werknemers zakenrelaties moeten meenemen. Het persoonlijk voordeel van de werknemer kan dan bijkomstig zijn ten opzichte van het voordeel van de onderneming. De Belastingdienst moet in zo’n situatie aantonen dat de zitplaatsen toch zijn verstrek ten behoeve van persoonlijke doeleinden van het personeel. De Hoge Raad verwijst daarom deze zaak door naar Hof Arnhem Leeuwarden om de zaak na onderzoek verder af te handelen.
Wet: artt. 15 en 20a Wet OB 1968
Besluit: art. 1, eerste lid, onderdelen b en c BUA
Meer informatie: Hoge Raad 29 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1021
Geef een reactie