Met alleen een onderzoek naar de toelaatbaarheid van het tussenschuiven van een stichting bij overdracht van schoolgebouwen door een gemeente, heeft het hof de verwijzingsopdracht niet goed uitgevoerd volgens de Hoge Raad.
Een gemeente bouwde en verbouwde een aantal schoolgebouwen. Toen de gebouwen gereed waren, leverde de gemeente deze gebouwen aan een stichting voor een aanzienlijk lager bedrag dan de daarmee gemoeide kosten. Vervolgens verhuurde deze stichting de schoolgebouwen aan twee schoolverenigingen. Door deze constructie kon de gemeente de bij de (ver)bouw van de schoolgebouwen in rekening gebrachte omzetbelasting terugvragen. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden was het tussenschuiven van een stichting voldoende om te concluderen dat sprake was van misbruik van recht. De Hoge Raad oordeelde in deze kwestie dat het standpunt van het hof onjuist en te kort door de bocht was. Hof Den Bosch moest daarom na verwijzing oordelen of de constructie geoorloofd was. Het hof gaf groen licht voor de constructie. Het stond de gemeente vrij te besluiten tot een overdracht van de gebouwen aan een stichting waarbij de omvang van de belastingschuld beperkt zou blijven. Daarbij was niet van belang dat de door de gemeente bedongen prijs voor de gebouwen lager was dan de kostprijs van de schoolgebouwen, aldus het hof. Na cassatie oordeelde de Hoge Raad dat het hof de verwijzingsopdracht niet goed had uitgevoerd. Het hof moest niet alleen volstaan met onderzoek naar de toelaatbaarheid van het tussenschuiven van de stichting, maar diende volledig te onderzoeken en te motiveren of de gemeente al dan niet had gehandeld in strijd met doel en strekking van de Wet OB 1968.
Wet: artikel 7 en artikel 15 Wet OB 1968
Meer informatie: Hoge Raad 6 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:5
Geef een reactie