Financiën heeft het besluit inzake de btw-heffing bij werkzaamheden van toezichthouders en van leden van diverse commissies aangepast naar aanleiding van arresten. Het besluit werkt terug tot 13 juni 2019 waarbij wordt goedgekeurd in het geval in de periode 13 juni 2019 tot 7 mei 2021 voor de in dit besluit bedoelde werkzaamheden btw in rekening is gebracht en deze btw bij de afnemer in aftrek is gebracht hierop niet teruggekomen hoeft te worden.
Het besluit geeft een invulling aan het begrip ‘zelfstandig’ in artikel 7 Wet OB met het oog op de btw-behandeling van de werkzaamheden van natuurlijke personen die optreden als toezichthouder of als lid van een bezwaaradviescommissie of van andere daarmee te vergelijken werkzaamheden zoals genoemd in dit besluit.
Op basis van artikel 7 Wet OB is ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent ondernemer voor de omzetbelasting. Deze bepaling heeft dezelfde betekenis als het bepaalde in artikel 9 lid 1 Btw-richtlijn. Een belastingplichtige is ieder die, ongeacht op welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit. Volgens artikel 10 Btw-richtlijn ontbreekt de vereiste zelfstandigheid in ieder geval voor loontrekkenden en voor andere personen voor zover zij met hun werkgever een arbeidsovereenkomst hebben aangegaan of enige andere juridische band hebben waaruit een verhouding van ondergeschiktheid ontstaat ten aanzien van de arbeids- en bezoldigingsvoorwaarden en de verantwoordelijkheid van de werkgever.
Niet loontrekkend
In de arresten HvJ EU 13 juni 2019, C-420/18 (IO) en HR 26 juni 2020 gaat het om een commissaris van een toezichtsorgaan respectievelijk een lid of voorzitter van een bezwaaradviescommissie die niet loontrekkend is en ten opzichte van de opdrachtgever ook niet enige andere juridische band heeft waaruit een verhouding van ondergeschiktheid ontstaat ten aanzien van de arbeids- en bezoldigingsvoorwaarden en de verantwoordelijkheid van de werkgever. Niettemin zijn zij geen ondernemer omdat ze niet zelfstandig zijn in de uitoefening van hun economische activiteit. De zelfstandigheid ontbreekt omdat de hiervoor genoemde leden geen individuele taken of verantwoordelijkheden hebben, en zij de werkzaamheden niet op eigen naam, voor eigen rekening en/of onder eigen verantwoordelijkheid verrichten, en zij geen economisch risico lopen. Specifiek voor (werkzaamheden van) uitvoerende en niet-uitvoerende bestuursleden, leden van Raden van Commissarissen, leden van Raden van Toezicht, leden van bezwaaradviescommissies en van soortgelijke personen wordt de btw-positie in dit beleidsbesluit verduidelijkt.
Geen zelfstandigheid
De werkzaamheden zoals beschreven in de punten a. tot en met d. hierna worden voor de toepassing van de OB-regelgeving als zodanig beoordeeld en los van eventuele andere (neven)werkzaamheden waarvoor de natuurlijke persoon eventueel al ondernemer is in de zin van artikel 7 Wet OB. Als een natuurlijk persoon meerdere commissariaten, toezichtfuncties en dergelijke zoals hierna in a. tot en met d. genoemd vervult, en voor geen van die activiteiten zelfstandig optreedt, kwalificeert die persoon ook niet voor die activiteiten tezamen als ondernemer in de zin van artikel 7 Wet OB.
Ondanks het ontbreken van een arbeidsovereenkomst is geen sprake van zelfstandigheid in de uitoefening van een economische activiteit als bedoeld in artikel 7 Wet OB in de volgende gevallen:
- Toezichthoudend orgaan met wettelijke grondslag in publiek- of privaatrecht (o.a. nv, bv, (bedrijfstak)pensioenfonds)
- Toezichthoudend orgaan zonder wettelijke grondslag in publiek- of privaatrecht vergelijkbaar met nv of bv (o.a. stichting en vereniging)
- Bezwaaradviescommissies, adviescolleges met wettelijke taak
- Toetsingscommissies, geschillencommissies en vergelijkbare commissies
Andere situaties die niet onder bovenstaande gevallen vallen, moeten op basis van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval beoordeeld worden aan de hand van regelgeving en jurisprudentie.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 7 mei 2021 en werkt terug tot 13 juni 2019 (de datum waarop het HvJ EU het arrest IO, nr. C-420/18, heeft gewezen).
De staatssecretaris keurt goed dat voor de periode vanaf 13 juni 2019 tot en met de datum van inwerkintreding van dit besluit in het geval dat voor de in dit besluit bedoelde werkzaamheden btw in rekening is gebracht en deze btw bij de afnemer in aftrek is gebracht hierop niet teruggekomen hoeft te worden.
Bron: Besluit van 28 april 2021, nr. 2021-9403, Stcrt. 2021, nr. 22627
Online cursus btw update
Ervaren btw-specialist mr. John Gruson praat u bij over de laatste actualiteiten en ontwikkelingen op btw-gebied. En dat is nodig want de wijzigingen volgen elkaar in razend tempo op! Denk hierbij aan de Brexit, de nieuwe e-commerce regelgeving en de verwachte wijzigingen uit VAT Action Plan (die zien op transparantie, compliance en versimpeling van de Europese btw-regelgeving).
Geef een reactie