In beginsel moeten ondernemers btw in rekening brengen over hun prestaties. Deze prestatie moeten wel kwalificeren als economische activiteiten. Het is immers mogelijk dat een ondernemer ook handelingen verricht die eigenlijk niet in de ondernemingssfeer plaatsvinden en dus niet leiden tot btw-afdracht of btw-aftrek.
Belastbaar feit
Als iemand verschillende soorten activiteiten verricht, kan er twijfel ontstaan welke activiteiten met btw belast of vrijgesteld zijn en welke activiteiten niet eens als ondernemershandelingen kwalificeren. In dat geval is het raadzaam de definitie van een belastbaar feit voor de omzetbelasting er eens bij te halen. Als we afzien van internationale transactie, is alleen sprake van een belastbaar feit in Nederland als iemand onder bezwarende titel een goed levert of een dienst verleent in zijn hoedanigheid van ondernemer.
Ondernemerschap
Ondernemerschap voor de btw is tamelijk ruim. In ieder geval ruimer dan voor de inkomstenbelasting. Volgens de Nederlandse Wet op de omzetbelasting 1968 is iedereen die een bedrijf zelfstandig uitoefent namelijk ondernemer. De ‘Richtlijn betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde’ van 28 november 2006 (afgekort als de BTW-Richtlijn) definieert de belastingplichtige voor de btw als iedereen die zelfstandig een economische activiteit verricht. Daarbij maakt het niet uit wat het oogmerk of het resultaat is van die activiteit. De definities van de BTW-Richtlijn zijn van belang, omdat de Nederlandse btw-wetgeving gebaseerd moet zijn op deze richtlijn.
Economische activiteit
De BTW-Richtlijn omschrijft een economische activiteit als alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverlener. Hieronder vallen ook de winning van delfstoffen, landbouwactiviteiten en de uitoefening van vrije beroepen of daarmee gelijkgestelde beroepen. De BTW-Richtlijn benadrukt dat men de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen ook moet zien als een economische activiteit.
Exploitatie bovenzaal
Een zaak voor Rechtbank Haarlem is een goed voorbeeld van de ruimte in het begrip economische activiteit. Hierin bezat een man de sleutel van een bovenzaal in een pand. De bovenzaal fungeerde als een soort koffiehuis. De bezoekers hoefden geen entreegeld te betalen, maar moesten wel betalen voor consumpties en het gebruik van de pooltafels en/of de kansspelautomaat. De man onderhield de bovenzaal en regelde de consumpties. Voor de rest bestond het ‘personeel’ uit vrijwilligers. Verder had de man de inboedel van de bovenzaal betaald. De rechtbank vond dat de man was aan te merken als de exploitant van de bovenzaal. De exploitatie van de bovenzaal kwalificeerde als een economische activiteit, zodat de man btw-ondernemer was.
Afzonderlijke handeling
Bij de toets of sprake is van een economische activiteit moet men zelfstandige activiteiten afzonderlijk toetsen. Zo had een echtpaar in een zaak voor Hof Arnhem een woning laten bouwen. De echtgenoten verhuurden een kantoorruimte en een garage van deze woning aan de bv van de man. Volgens het echtpaar was het mogelijk te opteren voor belaste verhuur, zodat zij de btw op de woning konden terugvragen. Het Hof constateerde echter dat de werkruimte en de garage niet geschikt waren voor de verhuur aan derden. Daarmee waren deze ruimtes niet geschikt om er duurzaam opbrengst uit te behalen. Nu geen sprake was van een economische activiteit, mocht het echtpaar niet belast verhuren en dus ook geen btw aftrekken. Het feit dat de man voor andere werkzaamheden voor zijn bv wel als btw-ondernemer kwalificeerde, was niet van belang. De verhuur vormde namelijk een afzonderlijke activiteit, waarvoor een aparte toetsing gold.
Wet: artikel 1 OB 1968
Europees recht: artikel 9 BTW-Richtlijn 2006
Meer informatie: Hof Arnhem, 13 maart 2012 (gepubliceerd 26 april 2012) LJN: BW0456
Meer informatie: Rechtbank Haarlem, 4 april 2012 (gepubliceerd 26 april 2012), LJN: BW4152, rolnummer: AWB 11/3258
Geef een reactie