Ook al heeft een btw-ondernemer een goed vanaf het moment van eerste ingebruikname mede gebruikt voor een niet-economisch activiteit, dan kan hij het goed toch als btw-ondernemer hebben verworven. Bij een latere wijziging in gebruik kan dan een herziening plaatsvinden.
Een gemeente liet op eigen grond vier multifunctionele accommodaties bouwen. Elke accommodatie was voorzien van een gymnastieklokaal. De gemeente had de btw die haar in rekening was gebracht in verband met de bouw van de accommodaties niet afgetrokken. Na de oplevering van deze onroerende zaken verhuurde de gemeente de gymnastieklokalen voor 40% aan basisscholen om niet en voor 60% aan derden, waarbij zij btw in rekening brengt. Na een aantal jaren verhuurt de gemeente de gymnastieklokalen alleen nog maar btw-belast aan derden. De gemeente wil alsnog een deel van de btw terugvragen door middel van herziening.
Herzieningsregels
De Belastingdienst stelt dat de gemeente 60% van de accommodaties heeft verworven als niet-btw-ondernemer. Als reden noemt de inspecteur dat de gemeente bij eerste ingebruikname de accommodaties voor 60% gebruikte voor niet-economische activiteiten. Wanneer het geschil uitmondt in een cassatieberoep, verwerpt de Hoge Raad het standpunt van de fiscus. De vraag of iemand een goed verkrijgt als btw-ondernemer moet men beoordelen in het licht van alle omstandigheden. Het begrip verwerving als belastingplichtige (btw-ondernemer) moet men ruim nemen. Omdat de gemeente de accommodaties van het begin af aan voor een deel heeft gebruikt voor btw-belaste prestaties, heeft zij deze onroerende zaken verworven als btw-ondernemer. Daardoor zijn de herzieningsregels van toepassing. Over de jaren binnen de herzieningsperiode waarin de gemeente de accommodaties voor 100% btw-belast verhuurt, heeft zij recht op een teruggave van een tiende van de destijds niet in aftrek gebrachte btw.
Wet: art. 7 en 15 Wet OB 1968
Beschikking: art. 13 Uitv.besch. OB 1968
Meer informatie: Hoge Raad 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1399
Geef een reactie