Een recent arrest van de Hoge Raad gaat in op de vraag wanneer een overheidslichaam dat een accommodatie exploiteert, optreedt als btw-ondernemer. De Hoge Raad vindt van belang dat het lichaam met deze exploitatie een duurzame opbrengst wil verkrijgen. Ook moet de exploitatie gepaard gaan met dienstverlening onder bezwarende titel.
Een gemeente had op eigen grond een tennispark laten realiseren. Zij sloot een overeenkomst met een tennisvereniging. Daarbij gaf de gemeente het tennispark tegen een jaarlijkse vergoeding in gebruik aan de vereniging. De vraag was of de gemeente daarbij handelde als btw-ondernemer. Volgens Hof Den Bosch (NTFR 2019/39) handelt de gemeente met betrekking tot het aan de tennisvereniging in gebruik geven van de tennisaccommodatie niet als ondernemer. In cassatie houdt deze beslissing echter geen stand.
Verkeerd onderscheid
Volgens de Hoge Raad moet men enerzijds nagaan of de gemeente de tennisaccommodatie heeft bestemd voor exploitatie ervan om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. Aan de andere kant is de vraag of die exploitatie gepaard gaat met dienstverlening onder bezwarende titel. Bij de beantwoording van deze vragen komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de omstandigheid dat het verrichten van een activiteit is ingegeven door een algemeen of publiek belang. Het blijkt niet dat het hof bij zijn oordeel dit benodigde onderscheid heeft gemaakt. Ook is het hof kennelijk ten onrechte ervan uitgegaan dat relevant is of de gemeente met de exploitatie van een lichamelijke zaak al dan niet winst heeft beoogd of behaald.
Richtlijnen bij verwijzing
De Hoge Raad vernietigt daarom de hofuitspraak en verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden. Daarbij geeft de Hoge Raad het verwijzingshof nog de volgende richtlijnen mee. In de eerste plaats kan het hof hier in beginsel ervan uitgaan dat de tennisaccommodatie wordt geëxploiteerd om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. Verder moet het hof de vraag beantwoorden of een rechtstreeks verband bestaat tussen de terbeschikkingstelling van de tennisaccommodatie en de van de tennisvereniging ontvangen vergoeding. Daarbij mag het hof in beginsel ervan uitgaan dat een reëel verband bestaat tussen de door de gemeente verrichte prestatie en de vergoeding die daartegenover staat.
Wet: art. 7 Wet OB 1968
Bron: Hoge Raad 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1776, 18/04728
Geef een reactie