Door het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA 1968) is de btw in uitgaven voor huisvesting van personeel niet aftrekbaar als voorbelasting. Deze uitsluiting geldt ook als de terbeschikkingstelling van de huisvesting noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van de werkgever.
Een B.V. dreef een uitzendbureau en stelde daarbij voornamelijk buitenlandse uitzendkrachten ter beschikking aan opdrachtgevers. De B.V. stelde deze uitzendkrachten in de nabijheid van de werkplek een verblijfplaats ter beschikking. Het ging daarbij om hotels, pensions en vakantiewoningen. Volgens de inspecteur was hier sprake van huisvesting aan personeel, waarvan de btw was uitgesloten van aftrek. De B.V. was het daarmee niet eens. Ten eerste bleven de werknemers ingeschreven staan in hun land van herkomst. Daarnaast was de huisvesting volstrekt onderschikt aan de belangen van het uitzendbureau, aldus de B.V. Maar Rechtbank Gelderland oordeelde dat hier inderdaad sprake was van het verstrekken van huisvesting van personeel. Zelfs als deze terbeschikkingstelling noodzakelijk was voor de werkgever, gold de uitsluiting van het BUA 1968.
Standstill-bepaling
De stelling dat het BUA 1968 in strijd was met het Europees recht, faalde eveneens. Bij de invoering van de Zesde Richtlijn waren de lidstaten een zogeheten standstill-bepaling overeengekomen. Deze bepaling hield in dat eerder bestaande aftrekuitsluitingen mochten bestaan, zelfs als zouden zij in strijd zijn met de Zesde Richtlijn. Omdat het BUA 1968 specifiek huisvesting aan personeel vermeldde als uitgesloten categorie, viel zij onder de standstill-bepaling. De fiscus had de aftrek van btw terecht geweigerd.
Wet: artikel 16, eerste lid Wet OB 1968
Besluit: artikel 1, eerste lid, onderdeel c BUA 1968
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 28 februari 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:992
Geef een reactie