Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van het gezamenlijk drijven van één onderneming moet men vooral kijken naar de rechtsbetrekkingen van de betrokken partijen. Een combinatie van rechtspersonen die samenwerkt bij de uitoefening van een bedrijf en gezamenlijk bepaalt hoe het bedrijf wordt geëxploiteerd, kwalificeert niet automatisch als één onderneming.
Het feit dat twee of meer (rechts)personen onder een gemeenschappelijke naam economische activiteiten verrichten en/of onder die naam bekend staan, kan een aanwijzing zijn dat zij gezamenlijk een onderneming drijven en onder die naam (rechts)betrekkingen met derden onderhouden. Dit geldt ook voor gevallen waarbij (rechts)personen hebben afgesproken voor bepaalde activiteiten samen te werken. Dergelijke rechtspersonen moeten worden aangemerkt als één onderneming voor de omzetbelasting, aldus Hof Amsterdam. Zie in dit kader ‘Drie bedrijven, één btw-aangifte’. Maar volgens de Hoge Raad is er bij zo’n samenwerking niet automatisch sprake van het in een feitelijke maatschappelijke zelfstandigheid drijven van één gezamenlijke onderneming. Daarbij moet vooral rekening worden gehouden met de onderlinge rechtsbetrekkingen van de betrokken (rechts)personen. Er moet bovendien worden nagegaan of de afnemers van de diensten een rechtsbetrekking zijn aangegaan met de combinatie van (rechts)personen of alleen met een van de (rechts)personen. Volgens de Hoge Raad had Hof Amsterdam onvoldoende gewicht hieraan toegekend, zodat de uitspraak niet in stand kon blijven. De Hoge Raad verwees de zaak naar een ander hof voor nader onderzoek.
Wet: artikel 7, lid 1 Wet omzetbelasting 1968
Meer informatie: Hoge Raad, 11 april 2014 (gepubliceerd op 11 april 2014) , ECLI:NL:HR:2014:838
Geef een reactie