De uitspraak van Rechtbank Noord-Holland van 30 mei 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:4343 over de onbelaste verhuur van een tuinhuis in het kader van Airbnb, heeft veel stof doen opwaaien. Ondertussen is bekend geworden dat de Belastingdienst in hoger beroep is gegaan tegen deze uitspraak. In onderstaand artikel komt de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland aan de orde in vergelijking met andere uitspraken. Eerst volgt een korte bespreking van de bepaling van tijdelijke verhuur.
Tijdelijke verhuur
In artikel 3.113 staat dat voor de eigen woning (hoofdverblijf van de eigenaar) die tijdelijk ter beschikking is gesteld aan derden naast het eigenwoningforfait ook nog 70% van de voordelen van het ter beschikking stellen bij het inkomen geteld moet worden. Belangrijke elementen uit deze bepaling zijn ‘eigen woning’ en ‘tijdelijk’. Aan de hand van rechtspraak uit het verleden zal de uitspraak van rechtbank Noord-Holland worden besproken. Eerst volgt een korte bespreking van de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland.
Rechtbank Noord-Holland 30 mei 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:4343
Een echtpaar had een eigen woning en bij de woning behoorde een voormalige bedrijfsruimte die het echtpaar aanvankelijk gebruikte als opslag, schuur, hobby- en klusruimte. In 2011 werd een deel van de werkruimte gesloopt en is daarvoor in de plaats een tuinhuis gekomen. In 2015 had het echtpaar het tuinhuis gereed gemaakt voor de verhuur en toen is het tuinhuis ook gedurende 21 dagen verhuurd geweest. In geschil bij de rechtbank is of de ontvangen huuropbrengsten van € 3.564 tot het inkomen behoorde, in het bijzonder of de regeling van tijdelijke verhuur van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De regeling gaat uit van de tijdelijke verhuur van de gehele woning en niet een deel van de woning. Voorts geldt ook hier de rangorderegeling. Als de huuropbrengst niet kan worden belasting omdat geen sprake is van tijdelijke verhuur van een gehele woning, dan kan ook geen belastingheffing in box 3 plaatsvinden, aldus de rechtbank.
Caravanstallingarresten
In het arrest van de Hoge Raad van 4 april 1984, ECLI:NL:HR:1984:AW8561 ging het om de vraag of de opbrengst van een ruimte waarin caravans werden gestald, onbelast was. Een man had een oude boerderij gekocht. Na een verbouwing ging een deel van de schuur tot de woning behoren. De schuur was gedeeltelijk berijdbaar omdat er nog niet-verwijderde muurtjes en andere obstakels in stonden. De man stond toe dat derden hun caravan in de schuur stalden. Die derden konden bij hun caravan als de man de schuurdeur had geopend, de caravanbezitters kregen zelf geen sleutel. Er was, op een uitzondering na, geen sprake van permanente verhuur van de schuur aan dezelfde persoon. De man wilde een beroep doen op de regeling van tijdelijke verhuur, omdat hij dan op grond van de oude regeling kosten in aftrek kon brengen. De Hoge Raad overwoog echter dat voor de man het verhuurde deel van de schuur hem nog steeds ter beschikking stond en dat de overeenkomsten met derden voor het stallen van de caravan geen overeenkomsten van huur en verhuur waren. Daarom kon de man geen beroep doen op de regeling van tijdelijke verhuur. De opbrengsten vielen in het eigenwoningforfait, evenals de kosten. In Hoge Raad 2 december 1992, ECLI:NL:HR:1992:BH8402 bevestigt de Hoge Raad zijn beslissing uit 1984.
Van recentere datum is de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 18 september 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BK5482. Hier had een woningbezitter een voormalige varkensstal gebruikt voor de stalling van caravans van derden. In 2002 had de man 29 overeenkomsten gesloten met personen voor het stallen van hun caravan. Als een caravanbezitter zijn caravan wilde stallen, moesten ze eerst bellen. Vervolgens opende de man de poorten van zijn erf en begeleidde hij de caravanbezitter naar de plaats waar de caravan moest staan. De man plaatste zelf de caravan in de stalling of hielp daarbij. Met het in de stalling plaatsen van een caravan is gemiddeld circa vijf minuten gemoeid. Hof ’s-Hertogenbosch oordeelde in deze situatie dat sprake was van het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat. Doorslaggevend hiervoor was dat de man of zijn echtgenote gedurende langere periode bereikbaar moesten zijn om op afroep werkzaamheden voor een bepaalde klantenkring te verrichten. De omstandigheid dat de werkzaamheden eenvoudig en beperkt van omvang waren, was volgens het hof hierbij niet van belang.
Beschouwing
De oude arresten over de caravanstalling laten zien dat een tot een woning behorende ruimte waar derden hun caravan mochten stallen bij de eigen woning bleven horen. De opbrengsten van de caravanstalling gaan op in het eigenwoningforfait en aftrek van kosten is niet mogelijk. In de casus van Hof Den Bosch kreeg de inspecteur gelijk. Die stelde dat de opbrengst van het stallen van caravans in een tot de eigen woning behorende ruimte leidde tot resultaat uit overige werkzaamheden. Er is sprake van het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat volgens het hof. Daardoor komt men niet meer toe aan de eigenwoningregeling. J.P. Boer (NTFR2009/2716) is het oneens met deze uitspraak. Van belang is volgens Boer de relatie tussen de verrichte arbeid en het verkregen voordeel. Uit een analyse van de rechtspraak komt hij tot de volgende conclusie. Arbeid in kwantitatieve zin die weinig voorstelt, moet doorgaans wel in kwalitatieve zin hoogwaardig zijn, voordat men van ‘arbeid’ kan spreken die tot resultaat uit overige werkzaamheden leidt. Zou de visie van Boer zijn gevolgd door Hof Den Bosch en geen sprake zou zijn van resultaat uit overige werkzaamheden, dan zou de opbrengst van de caravanstalling onbelast zijn, althans in het eigenwoningforfait vallen.
Kamervragen
Over de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland van 30 mei 2018 zijn Kamervragen gesteld. Op 30 augustus 2018 heeft de staatssecretaris antwoord gegeven op deze vragen. In antwoord 2 geeft de staatssecretaris aan dat onder omstandigheden met tijdelijke verhuur ook sprake kan zijn van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Doet dit zich voor dan zijn de inkomsten uit tijdelijke verhuur belast als winst uit onderneming of resultaat uit overige arbeid en niet als inkomsten uit eigen woning. De staatssecretaris is voorts van mening dat ook mensen die hun woning gedeeltelijk tijdelijk verhuren, hiervoor belast moeten worden. Daarbij geeft hij aan dat de inspecteur tegen de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland in hoger beroep is gegaan.
Tijdelijke verhuur of permanente verhuur?
Opmerkelijk is dat in de casus van Rechtbank Noord-Holland de inspecteur navordert op grond van de regeling voor tijdelijke verhuur van de gehele woning. De rechtbank constateert dat het tuinhuis tijdelijk is verhuurd. Het lijkt echter aannemelijk dat geen sprake is van een tijdelijke situatie, maar een permanente verhuur van een gedeelte van de woning en alleen in 2015 nog sprake was van een korte periode. Het tuinhuis is ingericht en wordt verhuurd via een bemiddelingsbureau aan toeristen. Als de huurders elkaar kort na elkaar opvolgen, lijkt er geen verschil met de situatie dat een deel van het huis permanent wordt verhuurd aan een derde. In het laatste geval geldt voor dat verhuurde deel dat dit in box 3 moet worden aangegeven. Gebeurt verhuur incidenteel dan zou dat zonder fiscale gevolgen moeten kunnen, maar heeft het een permanent karakter dan staat het verhuurde deel van de woning de eigenaar niet meer ‘anders dan tijdelijk als hoofdverblijf’ ter beschikking staat. Van belang is mijns inziens ook het karakter van de verhuur in de jaren na 2015.
Exclusief gebruiksrecht huurder
Anders dan bij stalling van caravans is bij verhuur van een tuinhuis, sprake van een situatie dat een deel van de woning gedurende de verhuur de eigenaar niet meer ter beschikking staat. Als die verhuur dus een permanent karakter heeft, kan de eigenaar geen gebruik maken van het verhuurde. De huurder hebben een exclusief gebruiksrecht. Dit is anders dan bij stalling van caravans. Die ruimte staat de verhuurder nog gewoon ter beschikking.
Meer dan normaal, actief vermogensbeheer?
Daarnaast geldt dat voor Airbnb de verhuurder naast het verhuren ook wel aanvullende diensten moet verrichten, zoals huurders werven, het schoonmaken van ruimtes die gasten gebruiken, bijvoorbeeld badkamer en toilet. Ook moeten verhuurders zorgen dat bepaalde zaken aanwezig zijn. Denk daarbij aan handdoeken, toiletpapier en schone lakens. Mogelijk zijn deze werkzaamheden zodanig dat sprake is van het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat. Volgens Hof Den Bosch in zijn uitspraak van 18 september 2009 hoeft die arbeid niet veel voor te stellen, wil de arbeid zijn gericht op meer dan normaal actief vermogensbeheer. Is dat het geval, dan is het resultaat belast in box 1. Op grond van de rangorderegeling wordt niet meer toegekomen aan de eigenwoningregeling of box 3. Het hoger beroep van de Belastingdienst is niet kansloos. Wordt daarom vervolgd!
Art. 3.110, 3.111 en 3.113 Wet IB 2001
Meer weten?
De eigenwoningregeling is in de loop der jaren behoorlijk complex geworden. Wilt u uw kennis weer eens opfrissen, kom dan naar de Masterclass Eigen woning op 26 november 2018.
Meer informatie: Antwoord op vragen van de leden Van Eijs en Van Weijenberg over het bericht Echtpaar gooit tuinhuis op Airbnb. Hoe worden de huurinkomsten belast?’
Geef een reactie