Staatssecretaris Snel beantwoordt vragen over de invulling van het begrip financiële onderneming voor toepassing van de uitzondering op de aanvullende CFC-maatregel. Ook gaat Snel in op de afbakening van het rentebegrip bij de toepassing van het voorgestelde artikel 15b van de Wet Vpb 1969.
In artikel 13ab, vierde lid, onderdeel b, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt een uitzondering opgenomen op de aanvullende CFC-maatregel voor financiële ondernemingen. Die bepaling verwijst naar artikel 2, vijfde lid, van de Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD1). Hierin staat een limitatieve lijst van lichamen die kwalificeren als financiële ondernemingen voor toepassing van de aanvullende CFC-maatregel. Voor de invulling van de onder dit begrip vallende lichamen wordt in ATAD1 verwezen naar Europese regelgeving.
Rentebegrip
De earningsstrippingmaatregel beperkt de aftrekbaarheid van het verschil tussen de rentelasten ter zake van geldleningen en rentebaten ter zake van geldleningen (saldo aan renten). Het gaat hierbij om de rentelasten en rentebaten ter zake van vorderingen en schulden die voortvloeien uit een overeenkomst van geldlening of een daarmee vergelijkbare overeenkomst. Het kabinet onderschrijft dat – conform ATAD1 – een economische uitleg moet worden gegeven aan de begrippen ‘financieringskosten’ en ‘rentelasten en rentebaten’. Uit deze benadering volgt dat het voor de fiscale winstbepaling gekozen waarderingsstelsel niet relevant is voor de invulling van de begrippen ‘financieringskosten’ en ‘rentelasten en rentebaten’ voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel.
Meer informatie: Beantwoording vragen plenaire behandeling pakket Belastingplan 2019 en ATAD1 17 december 2018
Geef een reactie