Als aan een deelnemer in een samenwerkingsverband btw in rekening is gebracht heeft het samenwerkingsverband in beginsel recht op aftrek. De geleverde goederen moeten in ieder geval wel in het kader van de gezamenlijke onderneming worden gebruikt. Mocht de deelnemer mede-eigenaar zijn van een investeringsgoed dan is daarbij de civielrechtelijke eigendomsverhouding doorslaggevend.
In een zaak voor Hof Den Bosch wilde een vof de btw aftrekken die aan één van de vennoten in rekening was gebracht voor de bouw van een agrarisch bedrijfswoning. De vof had recht op btw-aftrek aangezien het zuivere woongedeelte van de woning ook mede dienstbaar was aan de uitoefening van de onderneming. De inspecteur meende dat de vof niet volledig recht had op aftrek, omdat de woning (en veestal) op een stuk grond was gebouwd die door de vennoot en zijn echtgenote was gekocht. Doordat ze buiten gemeenschap van goederen waren getrouwd waren ze ieder voor de helft eigenaar van de grond. Volgens de inspecteur kon de vof daarom maar de helft van de in rekening gebrachte btw in aftrek brengen. Daarbij keek het hof onder meer of sprake was van een vergoeding, wat een vereiste was voor het toepassen van de btw-aftrek. Nu vaststond dat het echtpaar geen vergoeding had ontvangen van de vof oordeelde het hof dat de vof recht had op aftrek. Maar dan alleen voor zover het in aftrek gebrachte bedrag niet hoger was dan het aandeel van de vennoot in de mede-eigendom van het investeringsgoed. De stelling dat de vennoot als enige de macht had om als een eigenaar over de woning te beschikken werd door het hof afgewezen. Voor de recht op btw-aftrek is in gevallen van mede-eigendom dus alleen de civielrechtelijke eigendomsverhouding van belang.
Wet: artikel 2 en 15 OB 1968
Meer informatie: Hof Den Bosch, 16 december 2011 (gepubliceerd 24 februari 2012), LJN: BV6843
Geef een reactie