De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft enkele technische punten bij het wetsvoorstel Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen onder de aandacht gebracht van de Tweede Kamer.
- Er kan voor worden gekozen om vrijstellingen buiten toepassing te laten. Volgens het
voorgestelde artikel 8e, zesde lid, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 gaat het om een keuze van de gemeente voor alle activiteiten en alle vrijstellingen. Op pag. 16 van de memorie van toelichting wordt gesproken over toepassing van een vrijstelling. Maar de tekst van de bepaling laat daarvoor geen ruimte. Een keuzemogelijkheid alleen voor de gemeente als geheel is veel te beperkt. Wat voor het ene gemeentelijke bedrijf (bijvoorbeeld het reinigingsbedrijf) een logische keuze is, hoeft dat voor het andere bedrijf (bijvoorbeeld het ingenieursbureau) niet te zijn. Een keuze per onderneming of zelfstandig onderdeel van een onderneming is gewenst. Dit zou dan door moeten werken naar artikel 8f, tweede lid. Een keuzemogelijkheid alleen voor de gemeente als geheel zou betekenen dat om fiscale redenen moet worden overwogen activiteiten buiten de gemeente te plaatsen. En dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling. - Zo’n keuze werkt voor vijf jaar en voor veelvouden daarvan (artikel 8e, vijfde lid). Dat is wel heel erg lang. En omstandigheden kunnen wijzigen. Wij zien niet in wat er tegen een keuze per jaar is. Een gemeente heeft geen belang bij jojo-gedrag. En er kan door het totaalwinstconcept (afrekening bij sfeerovergangen) niets tussen wal en schip vallen.
- Structureel verlieslatende activiteiten vormen geen onderneming en hun verliezen blijven dus buiten beschouwing. Wij vragen ons af hoe dit uitwerkt als zo’n verlieslatende activiteit een onderdeel vormt van een grotere organisatie van kapitaal en arbeid waarin ook activiteiten zitten waarmee mogelijk uit de kosten wordt gekomen. Neem het voorbeeld van het sportbedrijf. Daaronder vallen tal van activiteiten, waar slechts bij uitzondering een positieve uitkomst kan worden genoteerd; de meeste activiteiten zijn structureel verlieslatend. Ander voorbeeld is gezondheidszorg waarbij de burgers meestal om niet worden geholpen, maar waarbij voor sommige activiteiten een vergoeding wordt gevraagd. Naar onze mening zou het saldo relevant moeten zijn voor de vraag of de organisatie fiscaal winst maakt.
- Door de objectvrijstelling hoeft een 100%-gemeentelijke BV die alleen voor de gemeente werkt, geen fiscale winst- en verliesrekening te maken. Op grond van de wetssystematiek zal die BV wel aangifte moeten doen. Dat is niet zinvol. Een beschikking geen aanslag bij voorbaat lijkt hier praktisch.
- Als ten laste van een gemeente dividendbelasting is ingehouden, wordt die thans op verzoek teruggegeven (artikel 10, eerste lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965). Die bepaling lijkt niet meer van toepassing als de gemeente aan de vennootschapsbelasting wordt onderworpen. Dit zou betekenen dat de gemeente langdurig moet wachten op verrekening van de ingehouden dividendbelasting bij de aanslag vennootschapsbelasting. Dat is naar onze mening niet gewenst. De afzonderlijke teruggaafmogelijkheid van dividendbelasting zou moeten gelden voor zover de rechtspersoon niet aan dividendbelasting is onderworpen. Het lijkt overigens goed voor verbonden situaties (zeker de 100%-BV die dividend aan de gemeente uitkeert) een inhoudingsvrijstelling te regelen. Bij dit punt zijn we er uiteraard vanuit gegaan dat de aandelen niet tot het fiscale ondernemingsvermogen van de gemeente behoren.
- Voor de overdrachtsbelasting geldt een vrijstelling voor de verkrijging van een onroerende zaak bij interne reorganisatie (artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de Wet belastingen van rechtsverkeer; uitgewerkt in artikel 5b van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer). Deze vrijstelling moet van overeenkomstige toepassing worden als door de invoering van de vennootschapsbelastingplicht van (directe) overheidsondernemingen gemeenten hun economische activiteiten gaan reorganiseren en daarbij overdracht van onroerende zaken tussen gelieerde rechtspersonen plaatsvindt. Een en ander moet al met ingang van 1 januari 2015 gaan gelden, aangezien de praktijk ernaar zal streven eventuele reorganisaties vanwege de belastingplicht te doen plaatsvinden voordat die van toepassing wordt.
Meer informatie: Brief aan Tweede Kamer over vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen
Geef een reactie