Als een holding een belang in een dochtermaatschappij heeft, dat afwisselend wel en niet als een deelneming kwalificeert, moet de holding bij de verkoop van de dochtermaatschappij de winst aan de verschillende periodes toerekenen. Rechtbank Haarlem heeft geoordeeld dat compartimentering ook nodig is bij het ontvangen van dividenden.
Bij compartimentering gaat een holding na welk deel van het resultaat uit het belang is toe te rekenen aan de periode waarin dat belang een deelneming vormde en welk deel is ontstaan toen het belang niet als deelneming kwalificeerde. De deelnemingsvrijstelling geldt alleen voor zover het resultaat is ontstaan in de periode waarin het belang als een deelneming kwalificeerde. In de zaak voor Rechtbank Haarlem bezat een bv aandelen in twee buitenlandse vennootschappen. Gedurende het jaar 2006 kwalificeerde het belang onder de toenmalige wetgeving niet als een deelneming. Op 1 januari 2007 wijzigde het kabinet de wet, en vormde het belang weer een deelneming. De holding ontving eind 2007 een dividend uit de deelnemingen. Volgens de holding gold het regime van de compartimentering niet als de deelnemingsstatus alleen veranderde door een wetswijziging. Zonder compartimentering zou het dividend volledig onder de deelnemingsvrijstelling vallen. De rechtbank wees dit standpunt af. Ook bij een verandering van de deelnemingsstatus door een wetswijziging moet men compartimenteren. Voor zover het dividend betrekking had op de winst in 2006, was het dus belast.
Wet: artikel 13 Wet Vpb 1969
Meer informatie: Rechtbank Haarlem, 2 september 2011 (gepubliceerd 1 december 2011), LJN: BU6526
Geef een reactie