Als partijen ter zitting een compromis bereiken, wordt dat compromis in beginsel beschouwd als een vaststellingsovereenkomst. Volgens Hof Amsterdam zijn partijen dan ook gehouden aan de gevolgen van deze overeenkomst, tenzij sprake is van een wilsgebrek.
De partijen in deze zaak hadden na een korte schorsing een compromis bereikt. Belanghebbende stelde dat hij bij het sluiten van het compromis in een zodanige gemoedstoestand verkeerde dat hij buiten staat was zijn wil te bepalen. Ook voerde hij als argument aan dat uit het compromis niet zonder meer de hoogte van het op de aanslag te betalen bedrag bleek. Dit bedrag volgde eenduidig uit de afspraak over het belastbaar inkomen en bij gebreke van feiten en omstandigheden die op het tegendeel duiden. Het hof besliste dat belanghebbende – te meer nu hij zich beroepshalve bezig hield met het verzorgen van belastingaangiften – geacht moest worden dat eenduidige gevolg te hebben aanvaard. Volgens het hof had belanghebbende geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit het wilsgebrek volgde. Het compromis hield daarom een vaststellingsovereenkomst in. Het hof oordeelde verder dat door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst aan het tussen partijen bestaande geschil een einde was gekomen. Belanghebbende kon daarom in hoger beroep niet (opnieuw) de juistheid van de aanslag aan de orde stellen.
Wet: artikel 7:900 BW
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 12 juni 2014 (gepubliceerd 6 augustus 2014), ECLI:NL:GHAMS:2014:3058
Geef een reactie