De Nederlandse fiscus kan in beginsel in verband met carrouselfraude die is gepleegd in een andere lidstaat een btw-vrijstelling, aftrek of teruggaaf weigeren, ook als hierover niets in de wet staat. Dat blijkt uit een conclusie van Advocaat-generaal Ettema.
Aanleiding voor deze conclusie van A-G Ettema was het Italmoda-arrest van het Europese HvJ. De Hoge Raad wilde namelijk van het Europese HvJ weten of de Nederlandse fiscus in verband met carrouselfraude in Italië naheffingsaanslagen kon opleggen aan een vof die handelde in schoenen en computers. Zie in dit verband ‘Prejudiciële vragen over internationale carrouselfraude’. Eind 2014 besliste het Europese HvJ dat de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties van lidstaten een btw-vrijstelling, -aftrek of -teruggaaf kunnen weigeren, ook als hierover niets in de nationale wet staat. En deze rechten kunnen worden geweigerd, ondanks dat de fraude alleen in de lidstaat van aankomst heeft plaatsgevonden, en de ondernemer die de goederen verzond steeds aan alle (formele) voorwaarden voldeed in zijn eigen lidstaat. Maar dan moet vast komen te staan dat de ondernemer wist of had moeten weten dat hij met de handelingen waarvoor hij aanspraak had gemaakt op de rechten, deelnam aan btw-fraude in het kader van een keten van leveringen. Dit moet plaatsvinden aan de hand van objectieve gegevens. De A-G adviseerde de Hoge Raad om de zaak te verwijzen om te onderzoeken of Italmoda wist of had moeten weten dat zij deelnam aan btw-fraude.
Wet: artikel 17b, lid 2 Wet OB 1968
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 1 februari 2016, (gepubliceerd op 12 februari 2016), ECLI:NL:PHR:2016:28
Geef een reactie