Toepassing van de thin capitalisationregeling vereist geen groepsverband in de zin van artikel 2:24b BW tussen renteontvanger- en betaler, aldus Rechtbank Noord-Nederland.
In het jaar 2010 heeft de eiseres in deze zaak een schuld aan X bv, ter zake waarvan zij rente betaalde die zij ten laste van haar winst bracht. Eiseres had drie dochtermaatschappijen waarin zij alle aandelen hield. De aandelen van de eiseres waren in 2010 in handen van een stichting administratiekantoor, met bestuurders Y en Z aan het roer. Het economische eigendom van deze aandelen lag (door uitgifte van certificaten) voor 45% bij bv Y van de ene bestuurder en voor 45% bij bv Z van de andere bestuurder. Geldverstrekker X bv was ook in handen van bv Y en bv Z. Bij het vaststellen van de aangifte vpb voor het jaar 2010 heeft de inspecteur een bedrag van € 71.079 gecorrigeerd op grond van de thincap-regeling. Volgens de eiseres was dit onjuist omdat de X bv (geldverstrekker) geen onderdeel was van de groep, zoals bedoeld in artikel 2:24b BW, waartoe de eiseres (schuldenaar) behoorde. De rechtbank is van oordeel dat voor toepassing van artikel 10d Wet vpb een groepsverband in de zin van artikel 2:24b BW tussen renteontvanger- en betaler niet vereist is. Wel moest de schuldenaar onderdeel uitmaken van een groep en de geldverstrekker een verbonden lichaam zijn, waarvan hier ook sprake was. Ondanks dat de thin capitalisationregeling tot doelstelling had uitholling van de Nederlandse heffingsgrondslag te voorkomen, leidde dit er niet toe dat de aftrekbeperking achterwege moest blijven omdat van uitholling hier geen sprake was. De inspecteur had de aftrekbeperking van artikel 10d daarom terecht toegepast.
Wet: artikel 10a en 10d Wet vpb (2010), artikel 2:24b BW
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland, 9 oktober 2014 (gepubliceerd op 7 november 2014), ELCI:NL:RBNNE:2014:5182
Geef een reactie