Wie een verzoek doet om btw-teruggaaf moet aannemelijk maken dat de betaling niet is en niet zal worden ontvangen. Alleen het uitreiken van een creditfactuur met een begeleidende brief is volgens Hof Den Bosch niet voldoende.
Hof Den Bosch moest in opdracht van de Hoge Raad onderzoeken of een bv aannemelijk had gemaakt dat zij de betalingstermijnen voor een licentie niet meer zou ontvangen (zie Btw-teruggaaf mogelijk ondanks weigering creditfactuur). Daarvoor was volgens de Hoge Raad niet voldoende dat de bv met de creditfactuur had laten weten dat zij afzag van het vorderen van de betalingstermijnen, als zij tot het afzien daarvan enkel bereid was als ook de overeenkomst daarmee was beëindigd. Het hof kwam net als de inspecteur tot het oordeel dat de creditfactuur gekoppeld was aan de voorwaarde dat de afnemer zou erkennen dat de licentieovereenkomst was beëindigd. Belanghebbende stelde dat de beëindiging van de licentieovereenkomst los stond van de creditfactuur. Volgens het hof had de leverancier dan, in reactie op de terugzending van de creditfactuur, aan de afnemer duidelijk moeten maken dat hij ondanks hun meningsverschil afzag van de betaling van de betalingstermijnen. Nu de afnemer de beëindiging van de licentieovereenkomst niet erkende en evenmin afstand had gedaan van het merkenrecht, waren de voorwaarden waaronder belanghebbende definitief wilde afzien van de betalingstermijnen niet vervuld. Bovendien bleek nergens uit dat de voldoening van de betalingstermijnen achterwege zouden blijven. De inspecteur had het verzoek om btw-teruggaaf dan ook terecht afgewezen.
Wet: artikel 29, eerste lid, Wet op de omzetbelasting 1968
Meer informatie: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 3 juni 2016 (gepubliceerd op 7 juli 2016), ECLI:NL:GHSHE:2016:2190
Geef een reactie