Een crisisheffing van 5,8% c.q. 6,1% van de totale loonsom is hoog, maar niet excessief volgens Rechtbank Gelderland.
In verband met door werknemers in 2012 en 2013 genoten loon (voor zover dat meer bedroeg dan € 150.000 per werknemer), was de voetbalclub in deze zaak in 2013 € 1.443.564 pseudo-eindheffing verschuldigd en in 2014 € 1.355.392. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad, achtte Rechtbank Gelderland deze heffing niet in strijd met het wettelijke systeem en het discriminatiebeginsel. Ook was geen sprake van schending van artikel 1 Eerste Protocol, aangezien er geen sprake was van een individuele en buitensporige last. In de betreffende boekjaren was sprake van een sterk negatief resultaat, maar dat was voor een groot deel niet het rechtstreekse gevolg van de crisisheffing. De crisisheffing bedroeg 6,1% (2013) en 5,8% (2014) van de totale loonsom. Dat is hoog maar op zichzelf niet excessief volgens de rechtbank, aangezien een relatief hoog deel van de totale loonsom bestond uit beloningen boven € 150.000. Dat de club de last niet kon dragen en daardoor ook in de toekomst ernstig in haar bedrijfsvoering zou worden geschaad, was onvoldoende aannemelijk gemaakt volgens de rechtbank. De beroepen gericht tegen de crisisheffing werden daarom ongegrond verklaard.
Wet: artikel 32bd Wet LB 1964 (tekst 2014, crisisheffing is m.i.v. 1 januari 2015 afgeschaft), artikel 14 EVRM en artikel 1 EP EVRM, artikel 26 IVBPR
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 27 september 2016 (gepubliceerd 30 september 2016), ECLI:NL:RBGEL:2016:5146
Geef een reactie