Volgens Rechtbank Den Haag is de pseudo-eindheffing hoge lonen niet in strijd met het wettelijke systeem van de Wet loonbelasting 1964. Van ontoelaatbare aantasting van het eigendomsrecht of strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel is evenmin sprake.
Een werkgever die in 2012 aan een van haar werknemers een loon had uitbetaald van meer dan
€ 150.000 stelde dat een wettelijke basis ontbreekt voor de pseudo-heffing hoge lonen. Volgens deze werkgever is artikel 32bd van de Wet loonbelasting 1964 onverbindend omdat artikel 1 van de Wet niet toestaat dat over hetzelfde loonbestanddeel zowel bij een werknemer als bij een werkgever wordt geheven. Op grond van laatstgenoemd wetsartikel wordt loonbelasting geheven van de werknemer of de inhoudingsplichtige. Rechtbank Den Haag wees de werkgever erop dat artikel 32bd van de Wet duidelijk bepaalt dat de pseudo-eindheffing hoge lonen wordt geheven in afwijking van het overigens bij of krachtens de wet bepaalde, dus ook in afwijking van het bepaalde in artikel 1 van de Wet. Verder oordeelde de rechtbank dat de wetgever met de keuze voor een werkgeversheffing en de vormgeving van de pseudo-eindheffing hoge lonen binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid is gebleven. Van de pseudo-eindheffing hoge lonen kan dus niet worden gezegd dat zij elke redelijke grond ontbeert. De rechtbank zag daarom geen reden om het beroep van de werkgever gegrond te verklaren.
Wet: artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 12 juni 2014 (gepubliceerd op 27 juni 2014), ECLI:NL:RBDHA:2014:7439
Geef een reactie