Het begrip ‘vervaardiging’ in de zin van de Wet op de omzetbelasting heeft bij roerende zaken een andere betekenis dan bij onroerende zaken. Voor het vervaardigen van roerende zaken is namelijk altijd een functiewijziging nodig. Terwijl het ‘in wezen nieuwbouw’ alleen geldt voor onroerende zaken, aldus A-G Ettema.
In geschil was of de aanpassingen die een ondernemer aan confectieschoenen had verricht, leiden tot de ‘vervaardiging’ van orthopedische schoenen. Deze schoenen vallen namelijk onder het verlaagde btw-tarief van 6%. A-G Ettema is net als Rechtbank Zeeland-West-Brabant van mening dat voor de uitleg van het begrip ‘vervaardiging’ moet worden aangesloten bij het Van Dijks Boekhuis-arrest van het Europese Hof. Daaruit blijkt dat de nieuwe roerende zaak een andere functie moet hebben dan de materialen waaruit het is voortgebracht. In dit geval was geen sprake van een functiewijziging, aldus de A-G. Hof Den Bosch had ten onrechte het door de Hoge Raad geïntroduceerde ‘in wezen nieuwbouw’ criterium toegepast. Er kon volgens de A-G geen parallel worden getrokken met een onroerende zaak waarvan alleen de zichtbare gevel is blijven staan en voor het overige alles is afgebroken en opnieuw opgebouwd. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om de cassatie van de staatssecretaris gegrond te verklaren en te verwijzen voor verdere behandeling. Wel merkt de A-G op dat de functiewijziging ruim moet worden uitgelegd, dus op het (sub)niveau van de consumentenmarkt voor schoenen voor gezonde voeten en schoenen voor zieke voeten. Bij een enge interpretatie zou immers geen sprake zijn van een functiewijziging.
Wet: artikel 9, lid 2, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 en post b.16 en post a.35 van Tabel I behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 19 november 2015 (gepubliceerd op 4 december 2015), ECLI:NL:PHR:2015:2340
Geef een reactie